priesters, schreef over zijn volk : « Veel goeds heeft de Javaan van zijn ouders overgeërfd. Doch nooit heeft hij de knie leeren buigen om dan met gevouwen handen en gesloten oogen God te aanbidden... Van jongs af aan leert de jeugd eerbied koesteren voor... overleden voorouders, heilige wapenen en plaatsen, en vrees hebben voor booze geesten... Bij de Javanen echter mist men én gebedsvuur én verontwaardiging over een gestoord gebed om de eenvoudige reden, dat de Javaan niet bidt... » Dit wordt gezegd van nier-DeKeerden. De katholieken bidden wel. Maar om te midden van zoo n omgeving te Dekeeren : zich van anen angst voor aliernande geesten op te werken tot een rustig godsvertrouwen, om van godsdienstige onverscniliigheid te komen tot een vurig geueasieven, aar geer ik je te doen, daar is heldenmoed voor nooüig ! En de meesten van onze jongens komen maar drie a vijf jaar dij ons naar school...

cn toch is het verneugend telkens weer te voelen, hoe

God werkr op Java

als je ontdekt plots en onverwacht : « He, hier is O. L. Heer heelemaal op zijn eentje, zonder missionaris, bezig geweest. »

We waren weer eens met ons tweeën op zoek naar een eenzaam wonenden katholiek. Eindelijk hadden wij hem dan toch te pakken !...

Helaas, het was zijn naamgenoot. Toen kwam het wonderbare. Deze man, dien wij niet hadden gezocht, had nu al vijftien jaar geleden, op een katholieke school de lessen gevolgd. Nooit was hij sindsdien nog met pastoors en paters in contact gekomen, altijd toch belangstelling voor onzen godsdienst blijven koesteren. Vijftien jaar lang had hij het volgehouden om iederen morgen en iederen avond samen met vrouw en kinderen te bidden. Na eventjes praten al vroeg hij, of hij niet gedoopt kon worden en wat hij daarvoor doen moest. Later nooit een hoogere betrekking te zullen krijgen vond hij heelemaal geen bezwaar. Er leven sterke zielen op Java.