en comfort zoek is.

In de dorpen hebben we meestal een leemen hut, die tot kapel en soms ook tot school dient. Bij mijn bezoek wordt ze tot slaapzaal voor mij, mijn knecht en een aantal mannen, die van ver kwamen om 's anderen daags vroeg de H. Mis te hooren. Modern comfort is heel anders, maar wat goed genoeg is voor mijn christenen, volstaat ook voor mij. 's Morgens smijten we stroo en matten buiten, houden grooten schoonmaak... en de slaapkamer is in kerk herschapen. Na de Mis wordt die mijn eetzaal, jammer, dat mijn ouders mij gewenden aan stoelen en banken! De inlanders hurken op den grond en zitten zoo op hun gemak, maar mijn oude beenen geraakten daar nooit aan gewoon. Als stoel doet een afgedankt kistje of een blok hout dienst; als tafel : het valiesje, dat mijn altaargerief inhoudt en juist groot genoeg is om er een bord op te zetten en een glas water; als tafelkleed : een oude krant, als ik niet vergeten heb er een mee te brengen. Eens had ik aan mijn boy gezegd twee servetten mee te dragen, een voor mij en een als tafelkleed, en wat deed de kerel ? Over mijn « tafel » legde hij een lap, dien hij van mijn beddelaken had afgesneden en als servet stak hij mij een grooten rooden neusdoek in de handen. En toch ware het onredelijk geweest hem te berispen. Wat verschil bestaat er immers voor hem tusschen een servet, een neusdoek, een beddelaken of een tafelkleed ? Zijn het niet allemaal stukken van dezelfde stof, het eene alleen maar wat grooter dan het andere ?

Daar hebt u de gevraagde krabbels over de ervaringen van den armen missionaris te Cuhiajori. Hij telt nu een tweeduizend katholieken, dus wacht hem nog veel arbeid op zijn akker. Goed graan en onkruid schieten er samen op. Als we dapper werken, zal God op uur en tijd het goede graan wel in zijn schuren binnenhalen.

BLZ. 932-933 : Sriningam; tempel en omgeving.

BLZ. 934 : De jongens van Morapai nemen hun dagelijksch bad. (Foto T. Richir.)