Maar omdat de zon altijd in zijn leven had gestaan : als een jonge geestdrift, toen hij knaap was; als een gloeiende werkwoede, toen hij man was en missionaris; als de al-eischende heerscher, toen hij zwierf door de jungle van Indië's binnenland.

Eens had de zon het teeken van het volle offer gebrand in zijn leven : als de kroon op het werk.

Daar denkt hij altijd weer aan, als hij zit onder den rustigen lindeboom en het goud van den zonneglans 'ziet liggen over het groen van de wei vóór hem. Het nevelige van zijn geest wijkt dan soms weer terug en zijn herinneringen zoeken dan altijd eender altijd opnieuw naar dien namiddag, dien laatsten : hoe een vrouw op den missiepost was gekomen : « Salaam Sahib, gegroet Sahib, mijn man ligt ziek, zeer ziek, hij vraagt om den blanken priester en om geneesmiddelen. »

— « Waar ligt je man dan, vrouw? »

-— «In Bozeon, Sahib. Kom toch, hij is zoo ziek ! »

Bozeon, het kleine dorpje bij den oorsprong van een rivier. Op meer dan vier uur afstand lag dat en de zon ging al naar 't Westen.

— « Goed, vrouw, ik zal komen ! »

'Is hij bij den man geweest ? Dat herinnert hij zich niet meer, hoe hij ook zoekt. Wat is er verder met hem gebeurd ? Dat hij gevonden werd, neergeslagen door de zon, heeft men hem later verteld. Op den terugweg moet dat dan gebeurd zijn, toen hij alleen van zijn tocht keerde, duizelig van de hitte, altijd maar meer duizelig en moe. Dat herinnert hij zich echter nooit weer...

Er is eens een dag gekomen, dat de auto van pater provinciaal stopte voor de kleine residentie.

— « Hier ben ik om Pater Beuders te halen » zei hij. « Zooals ik het beloofd had ! »

Het college waar hij vroeger gestudeerd had, vierde zijn missiefeest. « Daar moet hij bij zijn ! » had men gewild.

De jongens van dat college zagen dan dien dag, vlak achter den provinciaal, den gebroken missionaris met zijn grijzen baard