ter vermelden wij hem als den eerste, die in zijn samenvattend tweedeelig werk: «Nederlandsche Volkskunde» den ondergrond der Dietsche Kuituur navorschte op het gansche Nederlandschsprekende gebied. Schrijnen hield van de vele uitingen van het volksleven. De liefde voor het eigen-Venlosche en Limburgsche groeide uit tot Grootnederlandsch besef. Door de volkskunde wilde hij zijn volk beter zichzelf doen kennen en het saamhoorigheidsgevoel der natie versterken. Saamhoorigheid tusschen Noord en Zuid, ook tusschen ware aristocratie en het dicht bij de natuur staande volk. Hij erkende de « Vlamingen » als deelgenooten van de « Grootnederlandsche natie ». In zijn Nederlandsche volkskunde komt hij tot de slotsom : « Een typeerend onderscheid tusschen een Noordelijk en een Zuidelijk gebied, dat zich niet met de politieke grenzen dekt, treedt onmiddellijk in het licht... Maar evenzeer blijkt dat Noord en Zuid typologisch in voldoende mate verbonden zijn om tot het aanvaarden van één enkel saamhoorig volkskultureel Nederlandsch gebied te kunnen besluiten. »

Toch was Schrijnen in politicis klein-Nederlander. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een artikel in «De Beiaard» (III, 2, 309-310), waarin hij aan « onze Vlaamsche broeders, die ons niet alléén in den bloede bestaan » een volledige eigen cultuur toewenscht; maar ofschoon hij tenslotte hoopt dat « het gevoel van saamhoorigheid en de vaste wil, vereenigd te blijven, immer in kracht en in groei zal toenemen bij de natie van Groot-Nederland », wenscht hij dat de « Vlamingen » blijven « vereenigd onder de hoede van hun roemruchtigen Vorst (Albert) met hun zuidelijke staatsbroeders ». Schrijnen sympathiseerde dus heel zeker niet met de huidige staatkundig-Dietsche stroomingen en van Fransche en Belgische onderscheidingen was hij niet afkeerig. Wij waardeeren echter zijn volkskundig werk omdat hij daarin bijdroeg tot den opbouw van het Dietsche eenheidsbesef. Op de Dietsch Academische Leergangen te Nijmegen in April 1930 sprak Prof. Schrijnen over « De cultureele eenheid van het volkswezen van Groot-Nederland ». Hij had ook een aandeel in de reorganisatie van het tweemaandelijksch Tijdschrift voor de Volkskunde van Groot-Nederland : « Eigen Volk. » Kort na den dood van den hoogleeraar promoveerde te Nijmegen Dr. Abel Coetzee, lector te Witwatersrand, op een proefschrift over Afrikaansche Volkskunde, dat onder Schrijnen's leiding tot stand kwam. Hiermede had de eerste promotie in de volkskunde in Rijks-Nederland plaats.

H. v. B.