gemoet in het werk van den Westvlaamschen dichter en « vermaner » Jacob van Maerlant, die is de Dietsche, die is ónze Walther von der Vogelweide. Bij den West-Vlaming Van Maerlant, bij den Oost-Vlaming (vermoedelijk den Waaslander) die het verhaal schreef van Reinaart den Vos in Dietsche tale, bij den Zuid-Limburger die het boek maakte «Van den Levene ons Heren» (om alleen déze figuren te noemen) begint de glorie onzer Dietsche, Nederlandsche letteren. In Zuid-Brabant, in dat gedeelte van Brabant, hetwelk wij heden bij «Vlaanderen » rekenen, ontstaat de Dietsche, de Nederlandsche Mystiek, wier groote vertegenwoordigers zijn: de dichteres Hadewych en Ruusbroec de Wonderbare. In datzelfde stuk van Brabant, meer noordelijk, zal eenmaal Pieter Pauwel Rubens de majesteit ontvouwen van zijn sterke, ziel en zinnen optrekkende schilderkunst. De S i n j o o r Rubens behoort tot de Nederlandsche kunst van het palet, welke onze trots is, evenals de Zuid-Limburger Van Eyck tot die kunst behoort. Wie dat niet ziet, niet zien wil of niet wenscht te zien, verminkt den geestelijken roem, de cultureele grootheid van Nederland. Het is allerminst verkeerd of overdreven, te verklaren dat de Nederlandsche letterkunde, de Nederlandsche schilderkunst, ja het heele Nederlandsche kunst- en cultuurleven aanvangt in die zuidelijke streken van het Dietsch geheel, die wij thans bij elkaar «Vlaanderen » noemen.

Dietsch, dat wil zeggen Nederlandsch, in den volkschen zin, welke zin beantwoordt aan ons weten van het Nederlandsche volkswezen, van zijn eenheid in verscheidenheden, van de harmonie zijner samenstellende zielseigenschappen, hoedanigheden, deugden, — is de Limburger Van Eyck, die met de kleuren onzer aarde de heerlijkheid schilderde van het paradijs, tegen een achtergrond van architektuur, die wordt beheerscht door den grandiozen domtoren van Utrecht; de realist Van Eyck, wiens blik de aardsche werkelijkheid doorboorde tot den mysterieuzen, den mystieken grond van haar oorsprong en haar einde.

Dietsch, dat wil zeggen Nederlandsch, is de Brabander uit de Scheldestad, Rubens, wiens geweldige, van levenslust en verzadiging der zinnen doordaverde tafereelen binnen het domein van ons artistiek-cultureel erf een even prachtige als noodzakelijke reeks tegenhangers vormen met de van innerlijkheid geladen, het drama van geest en bloed in visioenen van licht en donker symbolizeerende doeken van Rembrandt.

Dietsch, dat wil zeggen Nederlandsch, is het godvervulde, rijk-Brabantsche woord van Johannes Ruusbroec, den zoo subtielen als stouten bouwer van een leer