ginsel konsekwent en volledig verwerkelijken, overeenkomstig onzen eigen aard, ons eigen wezen en eigen «Heil » : daar is het om te doen.

Naar die verwerkelijking — welke nooit voor ons kan inhouden, dat wij een volksdeel zijn kracht laten verspelen in den uitkomstloozen strijd tegen staatsche onderjukking, noch dat wijzelf een vréémd volksfragment onder óns staatsch overwicht zouden brengen — zullen wij streven, dapper en trouw, zooals daar opkwamen voor het volksche goed, den volkschen zege : de Vlaamsche gemeentenaren van 1302 ; thans echter Hollanders naast Vlamingen, Drenten naast Brabanders, Zeeuwen naast Limburgers..., «al volk van Dietschen bloede, volk van Dietschen geest », één in de erkenning van en de liefde tot het gansche, ieder zichzelf, volgens eigen geaardheid, eigen trant, kunde en zede, maar allen vereend in de schittering, de volheid en de orde van het Dietsche wezen.

God legt elk volk het eigen wezen, het eigen zijn aan het hart als een levende, gouden bloem, en Zijn gebod is: dat het geen blad er van krenken laat; dat noch de kroon, noch de stengel, noch eenig « deel », hoe gering ook, door de schuld des volks zouden verslensen, verdorren, vergaan. Vaak moet een volk de bloem van zijn eigenheid in stand houden met tranen en bloed. Het moet er mee door vuur en door onweer, want de eeuwigheid lijdt geweld en slechts door de trouw aan zichzelf, de altijd dadige, nimmer versagende trouw, wint ook zijn eeuwigheid.

Zijn wij bereid tot die trouw, allen, man en vrouw, grijsaard en kind, in Noord en Zuid, in Oost en West van ons vaderland ? Van het antwoord op die vraag hangt niets minder af dan het bestaan van ons volk, nu zooals eertijds, nu méér dan eertijds, het bestaan, niet van een stuk, maar van het gansche ! Den moed en de overgave der vaderen te herdenken heeft geen zin, zoo men niet klaar staat om hun voorbeeld te volgen. Een D ietsche herdenking van 1302 is alleen dan wat zij wezen moet, wanneer zij bij alle herdenkenden den wil losslaat om te handhaven, tot eiken prijs, datgene wat ons tot op heden bewaard bleef — weliswaar gehavend en geschonden, maar toch bewaard en met de mogelijkheid der toekomstige gaafheid in zich — dank zij 't verzet van den Dietschen voorpost : Vlaanderen. Een overwinning als die van 1302 is het waard, dat men jaarlijks tot gedachtenis de wimpels laat waaien en stem geeft aan de « feestvreugde » in lied en muziek. De dag van morgen, en elke dag die volgt, is voor ons volk een dag van kamp. Vergeet het niet, en dat ieder zijn man sta.

Wies MOENS.