ken ineens schiet. (Het is niet alleen foutief, glad en vierkant mis, te spreken van de Frankische herkomst der Walen, maar iemand wiens verre voorouders Franken waren, is daarom nog geen Dietscher.) Ons plan, vrienden, om een « Kleuterschool voor Volksleiders » op te richten, moet nu toch spoedig tot uitvoering komen. —

Het gedeelte uit het artikel in « Hier Dinaso ! », dat dienen moet om het door den leider verkondigde aan de hand van het werk van Dr. Franz Petri, « Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nordfrankreich », aannemellijk te maken, zullen wij onbeantwoord laten. Het daarin gepleegde misbruik van een ernstig wetenschappelijk geschrift is zoo beneden alles, dat wij ons fatsoenlijkheidshalve van een weerlegging moeten onthouden. Van drie dingen één : ofwel heeft F. V. D. het boek zelf van Dr. Petri niet (althans niet in z'n geheel) gelezen, ofwel heeft hij het niet begrepen, ofwel heeft hij bewust aan het gelezene (uit de tweede hand ?) den wrong gegeven, die in zijn kraam te pas kwam. Dat de omvangrijke, gedocumenteerde studie over « Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nordfrankreich » in zulk een flagrant-önvolkschen zin wordt geduid als daar het geval is in het stuk uit « Hier Dinaso! » van 11 Juni 1938, zal niemand méér en dieper verbijsteren dan den maker van die studie, Dr. Franz Petri ! O n s verbijstert zulks niet, daar wij weten wat voor 'n hinkend, troebel, onwaar begrip van het volkswezen de schrijver van het stuk er op nahoudt, — maar het maakt ons beschaamd in zijn plaats. Al het werk, dat bij ons in de jongste jaren werd verricht om tot een klaar, een juist begrip te komen van het wezen der volksgemeenschap, is voor den Bibelabomschen scribent in « Hier Dinaso ! » vruchteloos geweest. Slechts ignoramussen van het grootst-denkbaar formaat kunnen eenige waarde toekennen aan de Dietsche (! ?) interpretatie, door zoo iemand, van Petri's navorschingen betreffende het verspreide doordringen van Germaansche (Frankische) voortrekkers in het gebied der Walen (1) en de daarvan overblijvende taalkundige en archaeologische bewijzen. De eenvoudige man uit ons volk, in wien nog iets leeft van wat

(1) Dat is: het gebied van de «vreemden». Dr. Petri zegt op blz. 675 van zijn studie (deel I), dat de naam « Walah » (Walsch, en vandaar Waal), «door de Germanen gegeven aan de Keltoromanen », en waarvan het tegendeek thiot» is, steeds een zuiver-ethnische beteekenis heeft gehad. —- Naar de oorspronkelijk-Germaansche beteekenis stemt ons «walsch» (waalsch) overeen met het Grieksche « barbaros », ter aanduiding van wie niet tot het eigen volk behoort. Belangrijke litteratuur over de herkomst der «Walen», over hun ware voorouders, vindt men vermeld in en bij de artikelen, die C. Debusschere (onder den titel « II n'y a pas de Flandre Wallonne» — Connaissance de soi... a 1'usage des Wallons) publiceerde in het blad « Le Lion de Flandre» (Jan. en Febr.1938.)