schien niet overbodig zich eens af te vragen, of mutatis mutandis « Volk en Staat » in België niet een soortgelijke plaats inneemt als de Nasionale Pers Beperk in Zuid-Afrika ?

Wat Dr. Van der Sleen echter schrijft over die aanwakkering van den haat door Afrikaansche pers en uitgeverij, is kortweg met leugen te kwalificeeren. Dr. Van der Sleen echter schijnt het onderscheid tusschen Engelschman en Engelschsprekenden Zuid-Afrikaner nog niet te hebben ontdekt. En daar juist ligt de kwestie.

Sinds de nederlaag in den Engelschen oorlog heeft de Afrikaner (Boer) niettemin langzaamaan terrein teruggewonnen. Taai en vasthoudend heeft hij, hoewel verslagen en bedwongen door de overmacht (en welk een overmacht, van een leger dat het op de vrouwen en kinderen gemunt had ! !) de Unie van Zuid-Afrika zien ontstaan. En deze Unie opnieuw wenschte hij als Zuidafrikaanschen staat te zien groeien. Wanneer er nu in Zuid-Afrika geldmakers en « colonials » wonen, wier eenig doel het is, zoo spoedig mogelijk terug te gaan naar « home» in het bezit van een verzekerden ouden dag, dan is het duidelijk, dat voor die Engelschen Zuid-Afrika geen wezenlijk «vaderland» (of «moederland») is. En is het dan onjuist om aan deze Engelschen het recht te betwisten, mede te spreken over zaken, die juist en vooral de blijvende, inwonende bevolking aangaan ? Er is dus verschil tusschen Engelschsprekende Afrikaners in Zuid-Afrika, voor wie ZuidAfrika evengoed als voor de Afrikaanschsprekende Afrikaners vaderland geworden is, en de vlottende bevolking, die, uit Engeland komende, ook weer daarheen terug zal gaan.

Is het in het licht van deze ontwikkeling, die in de richting van een toenemende zelfstandigheid van Zuid-Afrika (SuidAfrika eerste!) gaat, nu zoo wonderlijk of zoo verwerpelijk, dat men ieder, die de leuze « Suid-Afrika tweede ! » practisch toepast, als een vreemdeling beschouwt ? En dat men dezen vreemdeling, naarmate zijn aanmatiging grooter is, eens blijft voorhouden, wat van uit London zooal aan « gaven» naar Zuid-Afrika stroomde ?

Wat zou nu eigenlijk een Engelschman er van zeggen, wanneer men hem zei, bepaalde tijdvakken uit zijn geschiedenis te vergeten, omdat dit bijv. aan een andere mogendheid gewenscht voorkomt ? Stel het geval, dat de Ieren Engeland eens hadden overmeesterd en dat zij als eisch stelden : nu jullie onderworpen zijn, willen wij daarover geen woord meer hooren ? Monden dicht, en dat moeten jullie nu maar zoo gauw mogelijk trachten te vergeten!

Haat zaait het Afrikaansche Zuid-Afrika niet! Het heeft waarachtig vergeven. Maar vergeten ? Een persoon en een volk, die hun geschiedenis vergeten, zijn niet waard één dag