geest zijn en die aldus het wezen der machines weerspiegelen. Want een machine is bevroren geest.

Ons bespiegelen en nadenken belet misschien vaak de eigenlijke daad ; dikwijls voeren dan ook andere volkeren de daden van onze gedachten uit. Maar z o o a 1 s wij onze daad verrichten, staat dat dan toch op een vergeestelijkte hoogte, weerspiegelt het de natuur van den Dietschen geest. Wij zijn meer een volk van de gedachte dan van de daad. Maar, wijl de daad niets is zonder de scheppende gedachte en eerst door de gedachte haar historische beteekenis krijgt, zoo mogen wij zeggen, dat ons bespiegelend volk op alle gebieden van het cultureele leven der wereld, zoowel van het godsdienstig leven als van de kunst en van de maatschappelijke instelingen, in het maken der geschiedenis dus, ondanks zijn kleinheid, een aanzienlijke, niet zelden een diep-ingrijpende rol heeft gespeeld, d.w.z. dat het eigenlijk meer doet dan andere. De Nederlandsche mystiek der Middeleeuwen en der XVIe en XVIIe eeuw heeft op het leven der geheele Christenheid haar stempel gedrukt, want ook de nieuwe ordening van den katholieken godsdienst en de tegenreformatie zijn onrechtstreeks haar werk.

Het Dietsche doen, kan men ook zeggen, is een doen, dat uit overgave aan het voorwerp, uit een zich verdiepen in zijn eigen aard voortvloeien wil. Dietsch zijn zou men kunnen zeggen, is een zaak om haar zelfs wil doen. Dit woord begrijpt elke boer, het heeft een zeer tastbare, reëele beteekenis, en is nochthans heel diep. Wie zoo leeft, staat midden in het doen, meteen boven het doen, omdat hij in het wezenlijke, in de « geestelijkheid » der dingen wandelt. Niet om het uiterlijk voordeel alleen werken wij dan, niet uit loutere practische berekening, zooals de Engelschen ; maar het eigenlijke Dietsche, de ernst, de innerlijkheid, bestaat in de overgave aan de zaak zelf — dat kan ik niet dikwijls genoeg herhalen. In deze overgave, dat zich verdiepen in de natuur van het werk, wordt de beslissende wending gemaakt van het zuiver uiterlijk doen, terwille van het succes, naar het essentiëele meegaan met de zaak zelf; in die overgave bestaat de omzwaai van de zuiver uiterlijke daad naar de innerlijkheid der gedachte. Wanneer ik handel, omdat ik met de ziel van het werk meega, heb ik afstand van mijzef gedaan, want ik heb het doel van mijn handelen uit het wezen der zaak laten voortvloeien, niet uit mijzelf in de zaak gebracht. Iedere zaak heeft haar levende ziel, ik moet ze aan de zaak toekennen, ze er uithalen. Iets innerlijks, iets verborgens, iets oereigens, d.i. iets oorspronkelijks, iets eersts moet ik aan elke zaak toekennen. Een dichter heeft dit uitgedrukt aldus: