naar zoogeheeten « Europeesch » fatsoen. Deze menschen zijn alleen Noorsch, of Zweedsch, of Finsch, maar altijd heel al. Zij laboreeren niet aan een of ander Freudiaansch «complex » ; zij staan voor u in hun goed en kwaad, gehouwen ui één stuk : simpel maar groot. Zoo is het in de boeken van een Hamsum, een Sillanpaa, en zoo is het in het boek van Ehsabeth Bergstrand-Poulsen : « Het groote Weefsel ».

Het « tooneel » is ook hier een dorp, ergens tusschen een berg, een bosch en een meer in Zweden ; eigen lij k niet eens dat heele dorp, maar een drietal huizen daarin. De hoofdpersonen zijn: een oude, gierige boer (David), een dorpsschilder, die in zijn genre een levenskunstenaar is (Peter), en een godvreezende vrouw (Lena). Ontrold wordt voor ons oog het doen en laten van deze lieden. Gelijk ieder menschenleven ,s ook dat van hén in zijn gegeven begrensdheid, een wonderlijk, vaak mysterieus weefsel. Begin en einde van dit weefsel liggeri verborgen in het « Eeuwige ». Wat van dit weefsel «chttoar op aarde, wordt in al zijn bontheid voor ons geschilderd , het qansche bonte tafereel zelf heeft tot «achtergrond» (staat uitgespannen tégen) het eindeloos majestatisch geheim van God. Op drie kwaliteiten van het boek van Ehsabeth Bergstrand-Poulsen wil ik de aandacht trekken.

Daar is, in de eerste plaats, de warme, altijd concrete, nooit verwrongen of onwezenlijke menschelijkheid in haar verTaal In de tweede plaats is daar : de h u m o r van het werk ; een humor vol diepte en wijsheid, een humor die komt uit den géést, evenzeer als uit het hart, het gemoed en die onvervaard zijn flonkeringen werpt tot in de gebieden van het eeuwige, die den «sprong» kan maken, bij vb., van den luizenkop van boer David tot aan de poort van het Paradijs! In de derde plaats wil ik vermelden s de m u z 1 k a le compositie van het verhaal. Inderdaad is de opbouw van dit boek zooals die van een symphonie ; vol schoone afwisseling va lichte sprook-teedere, en zware, sombere gedeelten, met in het midden de geweldige losbreking van kracht en passie in het stuk over het homerisch gevecht op de hoeve, vervolgens scherzando in de bladzijden, die vertellen van de vreugden, welke Peter toevloeien uit zijn algeheele, onverdee toegekeerdheid naar de aarde; uitbundig-vroolijk (tot het qroteske toe !) in de schildering van de blijdschap der hoevebewoners na de «verlossing» uit de macht van den ouden David ; plechtig uitruischend in Lena s gebed voor de ziel va den koppig van God zich afwendenden Peter■; van het begin tot het sfo? bijeengebonden door de gedachte (het Leitmotiv ! , dat het leven van den mensch een weefsel is, waarvan de uiteinden rusten in Gods hand. , Naast en mèt den roman van Albin Widèn, waarvan de titel