grepen moeten gebracht worden) Bilderdijk's religieuse balans naar de Katholieke zijde te doen overhellen schijnt ons niet gerechtvaardigd. Misschien is Jan te Winkel te ver gegaan door Bilderdijk een neurasthenicus te noemen in het genre Multatuli, maar dat zijn oprecht gemeende uitspraken dikwijls van de ingeving van het oogenblik afhingen, is zeker wel niet te veel beweerd.

Heeft Thijm dus werkelijk Bilderdijk onjuist behandeld door hem te laten spreken, zooals wij in „'t Voorgeborchte" hooren. Wij aarzelen hierop „ja" te zeggen. Zeker is het, dat volgens de overtuiging der Katholieken, eene overtuiging steunende op hechte grondslagen, Bilderdijk niet anders kon gesproken hebben, nadat hij de aarde had verlaten, nadat hij de Waarheid had aanschouwd. Wat het oordeel moge zijn over hem uitgesproken, in het Voorgeborchte wist hij waar de Waarheid op aarde was te vinden, moest hij dus spreken ten gunste van de Kerk. Anders kon, anders mocht Thijm hem niet laten spreken. Maar die woorden had hij hem evenzeer in den mond kunnen geven, zonder dat Bilderdijk ooit op aarde zijn sympathie had betuigd met veel schoons in de Katholieke Kerk.

Bilderdijk's woorden gesproken in het „Voorgeborchte" mogen dus al uit zijne werken niet te verdedigen zijn , uit Thijm's geloofsopvatting vloeien zij consequent voort.

Zoo zijn wij gekomen aan het jaar 1853. Verder willen wij voorloopig niet gaan. Met het „Voorgeborchte", is voor Thijm de eerste periode zijner werkzaamheid afgesloten. Het is het laatste zijner grootere gedichten. Een nieuw tijdperk opent zich, de novellist met den geleerde verdringen den dichter.

Wij hebben slechts enkele der meest belangrijke werken behandeld, die n.1., welke ons in geleidelijke opvolging den dichter Thijm leerden kennen. Als zoodanig bereikte hij zijne grootste hoogte in het laatst behandelde werk. Maar zeer veel, wat evenzeer de moeite zou loonen, bleef onbesproken. Hij heeft zoo verbazend veel gewerkt, dat, hetgeen hij in de eerste 13 jaren van zijn openlijk leven deed, voor velen een geheel leven zou vullen. Daar staat nog zooveel wetenswaards, ook uit de door ons behandelde jaren, in de twee bundels „Klimop en Rozen" 1). De „Legenden en Fantaziën" (1847) „Palet en Harp" (1849) passen al mee volkomen in het kader zijner plannen en werken,

1) In 1890 verzameld door 's dichters oudsten zoon J. G. Alberdingk Thijm S. J, Niet in den handel,