In tegenstelling met den trobaire, die slechts oog heeft voor het uiterlijke schoon zijner Vrouwe, hecht echter de Duitsche minnezanger hooge waarde aan innerlijke eigenschappen van den geest en het hart. Niet genoeg, dat de hoofsche vrouw schoon is, liefde en goedheid moeten haar sieren. Vele deugden dient zij te beoefenen, hoog beschaafd moet zij wezen , om daardoor een goeden invloed uit te oefenen op den man, die zich aan haar dienst wijdt. Zij geeft en verspreidt vreugde, zij veredelt het gemoed van hen, die haar omringen , zij behoudt den dichter zijn jeugdige kracht. Dit is de bekoring, die van haar uitgaat, en die den dichter met stomheid slaat. Deze vereering gaat echter maar al te dikwijls in dwaze aanbidding over; om de é é n e door den minnedichter bezongen, wordt het geheele vrouwelijke geslacht hoog geprezen en de schoonste overdreven namen voor haar bedacht.

Merkwaardig is het verschil tusschen de frowe , dame van hoogen stand en de eenvoudige wip , waarin echter een kort begrip schuilt van alles, wat echt vrouwelijk is; de frowe van geboorte, verdient eerst lof en eer, als zij door haar deugden een echt Duitsche wip is.

Het ideaal van den man , zooals men het in de lyrische zangen vindt, verschilt nog veel meer van de werkelijkheid dan dat der vrouw.

Zooals zij ons verschijnt, zoo voelt ieder, moet de echte, reine, deugdzame vrouw zijn ; de dichters bezongen een toonbeeld van alle deugden en schoonheid, dat ons met bewondering en verlangen vervult. Zoo droomt men zich gaarne de vrouw, zoo is zij aller eerbied en liefde waardig, maar de man daarentegen maakt naast haar een minder goed figuur; hij treedt er op als eeuwig smachtende, klagende minnaar, en niet als de dappere, kloeke ridder, die nog iets anders te doen heeft dan te bedelen om vrouwengunst en vrouwenliefde, dan zich om harentwille allerlei onmogelijke, zelfs weerzinwekkende dingen te getroosten. Geen wonder, dat de vrouwen zich over zooveel onnatuur vroolijk maakten en haar ridders door dwaze opdrachten belachelijk deden worden en ieder weet toch, hoe de ridders juist in dat tijdperk nog geheel andere belangen hadden , dan dat eindeloos minnen en zuchten. Het was dan ook meestal maar een hoofsche vorm, zich den dienaar van zijn Dame te verklaren; de betrekking tusschen den dichter en haar was gewoonlijk enkel die van een dienstverhouding; het is dus alleen van een platonische liefde, dat tusschen die beiden sprake kon zijn. De trouwe dienaar