notaris toebehoorend, meester gemaakt. De notaris herkent hem ; maar Albert redt Bram, bewerende, dat deze zijn oppasser is , en noodigt den notaris uit mee te soupeeren, wat deze aanneemt, terwijl Bram bij het souper, dat hij zelf besteld heeft, de nederige rol van bediende mag vervullen. Hoe kookt zijn bloed ! Als de studenten later met een calèche wegrijden naar Eemnes terug, waar zij immers logeeren zullen, wordt de notaris op behendige wijze door Bram in het rijtuig gestopt, en moet, zijns ondanks, een heel eind meerijden.

In het hotel te Eemnes aangekomen, waar inmiddels de partij afgeloopen is, herinnert Bram, die natuurlijk eetlust voor twee meegebracht heeft, den waard aan diens belofte van dien morgen om hem zijn wijn te laten proeven. De waard onthaalt hem op overblijfselen van den maaltijd, maar ... terwijl Bram aanstalten maakt, om zich den wijn en het dessert goed te laten smaken, jaagt een gedruisch , een geschreeuw, een geblaf, waarvan iedereen (behalve Willem en Otto, die op hun kamer voor het opgeschoven raam in artistieke natuurbeschouwing verloren zijn) hooren en zien, en hem, Brammetje, de lust om verder te smullen verging, hem van de zaal de gang in, waar Albert zijn vierde ontmoeting met de schoone heeft, ditmaal in haar slaapkamer, ditmaal in tegenwoordigheid van haar echtgenoot, die nu weer een jonge man blijkt te zijn. Don Juan ontmaskerd!

Des anderen daags aan het ontbijt vertoont Otto de schets van het portret der schoone. Nieuwe gissingen, wie zij is. Brammetje die haar heel niet gezien heeft, houdt haar voor een rijk jodinnetje. Terwijl ons viertal nu beraadslaagt over het reisplan voor dien dag, maakt Bram, in wien een zucht oprijst om zich te wreken op Albert, die hem op één avond van het genot van twee maaltijden verstoken heeft, zijn vrienden wijs, dat de schoone onbekende zich weldra naar het Paviljoen te Blarikum begeven zal. Daarheen willen de studenten dus ook. Zij rijden eerst naar het dorp Blarikum en zullen vandaar naar het Paviljoen wandelen, behalve Albert, die te paard is, „daar hij het hart zijner schoone te viervoet wil veroveren." Onderweg vertelt Bram nu aan Otto en Willem het nachtelijk avontuur van Don Juan-Albert. Deze wacht hen met ongeduld, daar hij het rijtuig zijner uitverkorene in velden noch wegen gewaar wordt. Als hij eindelijk begrijpt, dat Brammetje hem beet genomen heeft, maakt deze het weer goed met nu in vollen ernst te verzekeren, dat zij dien dag te Muiderberg dineert,