oog verachtelijk zou zijn (zie o.a. regel 1416, 36-37, 61, 73—87). Een kleine opmerking hierover zou wel op zijn plaats geweest zijn. Als nr. 10 had ik gewenscht een verdediging voor het verschijnen van Rafaël als deus ex machina en eenige bijzonderheden, die door anderen hieromtrent vermeld worden. Het spijt me verder, dat niets wordt meegedeeld over Vosmeer. Het lezenswaardige artikel in de „Kunstwereld" van M. W. in't laatst van 't vorige jaar had den heer Meyer zeker wel aan bijzonderheden geholpen.

De woordenlijst achteraan is mede een verdienstelijke arbeid. Noode mis ik de twee belangrijke brieven van Hugo de Groot, die van Vloten mededeelt. Een wat meer uitgebreid verhaal over de Geschiedenis van het ontstaan van 't stuk was zeker wel op zijn plaats geweest. Ik vind hierover zeer weinig.

Waar de bewerker den staf breekt over Simeons lofzang ben ik het niet met hem eens. Deze lofzang moet zijn: strikt eenvoudig en liefelijk. Beide eigenschappen heeft het „Vergun, o God, op zijne bede." Hier had moeten opgemerkt dat de vierde regel van iedere strophe in een andere maat (gedeeltelijk) is. Om 't slepende ietwat weg te nemen, gebruikt Vondel hier even een trippelmaat.

Opgemerkte drukfouten: blz. XXIV regel 24 van boven lapsus culami, lees calami; regel 1017 (blz. 57) Jacobs, lees Ja&obs; blz. XV regel 17 v.o. Siwon, lees Sinon.

Verdere aan- of opmerkingen heb ik niet. Alleen nog dit, er had wel wat over de opvoeringen van den Gijsbreght kunnen vermeld worden, een kritiek worden gegeven op de personen uit het treurspel en een uitvoeriger vergelijking met Vergilius' Aeneis welke stukken overgenomen zijnen welke personen van Vergilius voorgesteld worden in het stuk; dan mis ik de opmerking dat de stof voor een gedeelte van de overrompeling ontleend is aan 't turfschip van Breda (621—660).

Ik besluit mijn opmerkingen met de hoop uit te spreken, dat het boekje een ruim debiet vinde, want dat is het wel waard. Dertig cent is geen groote uitgaaf en zeker niet teveel voor Vondels intens-mooien Gijsbrecht, die trots afbrekende criticasters een poëem blijft, dat bestand is tegen de eeuwen, een blad in Vondels lauwerkroon, een onzer meesterwerken in de litteratuur. De Gijsbrecht was een gelegenheidsstuk, maar dit is zeker dat er wel niet veel zoo schoone gelegenheidsstukken zullen worden geschreven, die zoo'ang „gespeeld" zullen blijven. Vermenigvuldig u , koninklijk lied! Prosper sit cursus libri!

Rotterdam, 1 April '95. K. V.

hiederdeutsche Sprichwörter und volkstümlicïie Bedensarten, gesammclt und herausgegeben van Budolf Eckart. Braunschweig 1893. Pr. 8 Mk. Apelhans und Pfenningstorfï IX, 586 spalt.

Dit boek is „dazu bestimmt den niederdeutschen Sprichwörterschatz in seiner Gesamtheit zur Geltung zu bringen." „Um ein Glossar zu vermeiden ist die nötigste Worterklarung sogleich hinter den am schwersten (?) verstandlichen YVörtern gegeben, auch hier und da (maar zonder systeem) eine kurze Erklarung des Sinnes (niet van de geschiedenis 1) hinzugefügt." Onder deze verklaringen zijn er vele, die mij onjuist voorkomen en daar-