moeds, blootshoofds. Dat die woorden den dienst van bijwoorden doen en niet van zelfst. nw., danken zij aan de betrekking, waarin zij tot de andere woorden in den zin staan, en omdat die betrekking wordt aangeduid door den genitiefvorm, moet hier de s, het teeken van den genitief, als afleidingsmiddel beschouwd worden. Het bijwoord goedsmoeds is dus niet samengesteld uit goed en moed, want die samenstelling zou, zooals wij bij de beschouwing van het substantief gezien hebben, een zelfst. nw. en geen bijwoord opgeleverd hebben; het bijwoord is dus afgeleid van den genitief van goede moed en moet beschouwd worden als eene door afleiding ontstane samenstelling. Dat de vorm van den genitief hier werkelijk als afleidingsmiddel dienst doet en dus onmisbaar is, blijkt o.a. daaruit, dat hij nooit verwaarloosd wordt: langzamerhand, goedertieren, blootshoofds, halver weg en, ongelukkigerwijze, stormenderhand, droogvoets , enz.; men zegt vol goeden moed in plaats van vol goeds moeds, maar nooit, dat men iets goeden moed gedaan heeft. Bij de voortgaande ontwikkeling van onze taal is de r als teeken van den genitief op den achtergrond getreden, de s daarentegen heeft haar gebied telkens uitgebreid en zoo vindt men vele vrouwelijke woorden, die nu tot bijwoorden worden gemaakt door het achtervoegsel s, dat in dit geval de adverbiale s wordt genoemd; voorbeelden hiervan zijn heelshuids , dikwijls , wederzijds. Toen de s eenmaal achtervoegsel was geworden, werd zij achter vele bijwoorden gevoegd, waarbij geen sprake van een genitief was, als intijds, tevens, bijkan(t)s, tusschendeks enz. Zelfs gaven vormen als blootshoofds, heelshuids , goedsmoeds , waarin de s tweemaal voorkomt, aanleiding tot het dubbele gebruik van de s in binnenskamers, binnensrands , overshands, voorshands , buitenslands , insgelijks enz.

Ook en als uitgang van den datief is afleidingsmiddel bij sommige bijwoorden: gisteren, midden, wijlen, naar voren, beneden. Deze uitgang was echter niet vruchtbaar en verouderde geheel; ja al spoedig gevoelde men zijne kracht zoo weinig, dat men aan woorden, die reeds door en afgeleid waren, nog eene s toevoegde: ti ouwens,

willens , krachtens , luidens.

De accusatief heeft zijn uitgang geheel verloren en zoo bestaan er substantieven met attributen, die zonder eenigen uitgang als bijwoord gebruikt worden; het zijn de tijdsbepalingen dikwei f, altijd, het redengevende dewijl, dat de ure {dat) beteekent en dus eigenlijk ook tijdsbepaling is en het plaatsbepalende halfweg. Het bijwoord