AREN-LEZING.

XYI.

Voortzetting van deel XVIII, blz.

No. 58. — Ech o-g edichten, met enkele opmerkingen, betreffende Dr. Bakhuizen van den Brink's studie over Vondels hekeldichten.

Reeds meermalen wees ik er op, dat de zucht tot navolging van ware of gewaande modellen , dat de mode en de heerschende smaak in enkele tijdperken vaak tot zonderlinge afdwalingen en knutselarij aanleiding gaven , die maar al te luide een poos lang werden toegejuicht. Ik wees daarbij eenmaal op de Renaissance; en welk tijdperk in de geschiedenis der Kunst, van welken aard ook, heeft ze niet gekend ? Dan verscheen ten slotte de kritiek, die bij monde van verontwaardigde kunstrechters haar anathema uitdonderde, en veelal niet zonder reden. De geschiedenis der letteren laat die uitvallen in hun waarde, ook al is het niet te ontkennen, dat daartoe dikwijls niet veel meer dan de moed van een Falstaff noodig was of de ingebeelde ijver van een Don Quichot. De geschiedenis verwerpt geen enkel feit als beneden haar aandacht. In het schijnbaar nietige en voorbijgaande vindt zij soms aanduidingen om belangwekkende verschijnselen toe te lichten. Op haar is Goethe's woord van toepassing, toen hij met een kleine bezending kwartsen Schiller het volgende epigram toezond:

Dem Herren in der Wüste bracht'

Der Satan einen Stein,

Und sagte: Herr, durch deine Macht Lass es ein Brödchen sein!

Von vielen Steinen sendet Dir Der Freund ein Musterstück ;

Ideen giebst Du bald dafür Ihm tausendfach zurück.

Inleiding genoeg, nu ik een en ander wil meedeelen over de vroeger zoo gewilde en dikwijls bewonderde Ech o-g edichten.

En hier denkt de lezer natuurlijk in de eerste plaats aan het bekende hekeldicht van Vondel: Gesprek op het Graf van