de overgang een vanzelfheid — als het Geschapene in zijn schoonheid onvolprezen blijft, „hoe volmaekt en overschoon moet de Schepper dan wel wezen!"

En zijn reine piëteit wordt een gebed, dat in zijn naïef-devote stemming van dezen dichterlijken landman een heerlijk getuigenis geeft:

Hemel, leer ons recht bemerken ,

Hoe gy voor ons welzyn waekt,

En de tyden vruchtbaer maekt.

Leer ons in die milde werken U meer vinden, vry van smart En vernieu ons wintersch hart.

Dat blyv' dor noch koudt van deugden,

Maer vereere uw Majesteit Wasdomryke dankbaerheit.

Met de schepsels die 't verheugden Hou 't uw' lof zoo fris en groen Als gy 't groenste bloeisaizoen.

Bolnes, '96. P. Visser.

Vijfvoetige trochaeën.

In Noord en Zuid 1892, blz 163 wordt Bellamy's Verveling: Presi | dent bij [ veel ver | gade ringen

genoemd als bij uitzondering in vijfvoetige trochaeën geschreven. Toch staat deze proeve volstrekt niet alleen in onze litteratuur. In Ten Kate's „Planeeten" (blz. 43) vindt men er mee een voorbeeld van: Nu zijn | 't Nacht en | Winter | die re | geeren,

Vijftien | lange | jaren | achter | één enz.

Voorts in Beets' Nog een wenk :

Zoo ge u | goede | menschen | op wilt voeden.

en diens uitvoerig gedicht De Taal:

Met een | bloemkrans ] om de j bruine | lokken,

Golvend tot de heupen afgedaald.

Ook de Génestet's Album:

Wegge | dorde en | wegge | teerde | blaren

is in vijfvoetige trochaeën geschreven. Deze voorbeelden zouden nog best te vermeerderen zijn. P. Vissek.