in geen stemming om de gemeenzaamheid van den hospes te genieten.

De jongelui z ij n te voet gekomen. — Te voet gekomen. Den vorigen dag. Uit het Soesterbosch. Zie blz. 202. Maar 's avonds om acht uur zijn ze naar Baarn gereden om er in het Eegthuis te soupeeren , en insgelijks per calèche teruggereden naar Eemnes, alwaar ze logeeren zouden. De studenten hebben den koetsier gelast, hen 's anderen daags zóó laat in hun logement te komen afhalen; maar de snuggere waard , die dat „niet kon raden" had den koetsier bijna teruggezonden.

Z ij z a g h wat d er t e l, maar z ij was niet o nb eschaamt. Deze versregel is uit Hooft's Brief uit Florence in 't jaer 1607 of 8, aen d'oude Amsterdamsche kamer: In Liefd' bloeyende.

Eerst een begroeting uit het verre land aan de Hollandsche Broeders, die hij „niet weet of hij ze Meesters of Broeders noemen zal"; dan een omschrijving van Florence:

„Die stadt wiens vrijheit is in vorstlijkheit verkeert,

En die zich eindlijk van haar Burgers ziet verheert,

(d. i. vroeger (vóór 1532) was ze een republiek; toen heeft een der aanzienlijken zich van de heerschappij meester gemaakt).

„Florence, 'tmooiste dat mijn oogh ooit heeft ontmoet,

„Wiens vruchtbaere landouw van d'Arno werdt') gevoedt,

„Doet om haer cierlijkheit van tael mij in haer blijven;

„Daer mij gebeurde laest, het geen ik nu gae schrijven."

In den vroegen morgenstond, zoo vertelt nu de dichterlijke Hollander verder, in schoone poëtische beschrijving, gaat Hooft in de eenzaamheid een wandeling langs den Arno doen, en daar vertoonde zich aan den verbaasden jongen man :

„Een vrouw, gèwijnbraeuwt zwart, en zwart als git van oogen, „Van lip en kaeken roodt, haer schoone vlechten blondt, „'t Welriekent hair getooit met een uytheemsche vondt,

„Uytheemsch van maekzel 't kleedt, van verven was 't verscheyden; „Heel zach men hals noch borst, dan eensdeels alle beyde;

„Het wezen schoon en preuts 2), niet lichter dan 'tbetaemt,

„Zij zag wat dertel, maer zij was niet onbeschaemt" 3).

') D. i. wordt.

2) D. i. fier.

s) Een variant van deze beide verzen luidt:

„Het wezen, grootser nochte lichter dan 'tbetaemt, „Was gemaniert, niet slecht, noch ook niet onbeschaempt."