is reeds verre van gemakkelijk, zoodat slechts enkelen er , althans voor hunne ter beoordeeling niet even bevoegde medemenschen, voldoende in slagen; maar het in de phonetische teekens der meest bekende menschentalen uit te drukken , schijnt onmogelijk, hoe vaak, zelfs reeds van oudsher, beproefd. De klankbeelden der diergeluiden , die wij kennen , geven er slechts een vaag denkbeeld van, zoowel wegens de onzuiverheid, als ook vooral wegens de onbepaaldheid der klanken, die zoo ver afwijken van hetgeen wij als klanktypen hebben aangenomen.

Bij die diergeluiden zijn het trouwens niet alleen de klinkers, die moeielijkheid geven: ook de medeklinkers; en zoo zullen ook in den oudsten tijd de consonanten veel grooter in aantal en veel minder bepaald zijn geweest dan tegenwoordig in de beschaafde talen. Denkbaar, neen waarschijnlijk, is het, dat het oudsteIndogermaansch verscheidenheden van medeklinkers (varianten, zou de natuurlijke historie zeggen) bezeten heeft, die nu sinds lang uit deze taalgroep verdwenen zijn. Langzamerhand echter zal de spraakmakende gemeente zich uit dien vagen, chaotischen toestand hebben uitgewerkt, en wèl door hetgeen ik typeering heb genoemd, en wat op twee manieren kan gebeuren: door uitverkiezing of door kenmerking (differentiëering)

Uitverkiezing is natuurlijk het verkiezen van den eenen klank boven den anderen. Daarvoor kunnen verschillende oorzaken of redenen hebben bestaan van physiologischen, psychischen of socialen aard, en de keus kan dikwijls geleid zijn door dezelfde bewuste of onbewuste motieven , als de taalwetenschap ook voor de latere klankveranderingen heeft aangewezen, zonder dat daarom nochtans het typeeren zelf met klankwijziging gelijkgesteld mag worden, want klankwijzigen is het overgaan van den eenen klank in den anderen, terwijl typeeren het tot heerschappij brengen van een bepaalden klank is, met verwerping van andere klanken.

Zoo kan men zich denken, dat iemand, die (om bij het fictieve voorbeeld van zooeven te blijven) om zich heen bij afwisseling mdn, mm en món had hooren zeggen ter aanduiding van dezelfde voorstelling , en ze ook zelf door elkaar had gebruikt, er langzamerhand toe kwam , nooit meer mdn of min te bezigen, maar uitsluitend món, hetzij omdat hem dat gemakkelijker viel op zich zelf of in verband tot den voorafgaanden of volgenden medeklinker, hetzij omdat het hem welluidender klonk, hetzij omdat de ó hem herinnerde