ie of éa (vóór nasaal), de Noordhollanders ej (en d alleen vóór nasalen), de Zeeuwen ae (gerekte open e). De Saksische bewoners van ons land gebruiken eene zware oa , de Frankische (ook in ZuidNederland) in het Oosten een bijna tot o naderenden, in het Westen een dichter bij de a staanden ao-klank; en in de 12 en 13de eeuw, toen in Zuid-Nederland het eerst Nederlandsch geschreven werd, zal die uitspraak (de Friesche , die misschien nog e was, daargelaten) wel niet veel van de tegenwoordige hebben verschild. De tusschen o en a inliggende klank kon noch juist door o , noch juist door a worden weergegeven, maar men had geen ander teeken en koos (behalve enkele Saksers en Limburgers, die de o kozen) daarvoor het a-teeken , waarvan de zuivere uitspraak uit het Zuidduitsch, het Fransch en de schooluitspraak van het Latijn bekend kon zijn. Toen eenmaal de ao als d getypeerd was in het schrift, zullen de scholen er voor gezorgd hebben, dat zij zóó ook getypeerd werd in het spreken, evenals ook de Zeeuwsche ae, schoon die zich (door de schrijfwijze van a als ae in gesloten lettergrepen) langer naast de a-uitspraak, ja in de taal der beschaafde Hagenaars nog steeds min of meer is blijven handhaven. Zonder het schrift zouden wij waarschijnlijk geene enkele lange d zuiver uitspreken, misschien ook geene enkele gerekte korte, daar die onder Westfranken en Zeeuwen van de lange a in uitspraak niet verschilt.

Bevreemdend zal deze bewering zeker niet zijn voor ieder, die de eerste spel- en leesoefeningen onzer kinderen heeft gadegeslagen of ze persoonlijk heeft geleid ; want zoo iemand weet, hoe noodig het is, dat daarbij ieder schriftteeken tot zijn recht komt, en hoe lastig het is , dat er ook teekens zijn, die in disharmonie zijn met de overige of die volstrekt verwaarloosd moeten worden, 't Is gemakkelijker aan kinderen (vooral aan die, welke een van de Hollandsch gekleurde beschaafde spreektaal sterk afwijkend dialect spreken) te leeren, dat zij visschen met sch, dan vissen met s moeten uitspreken, als zij lezen; en bekend is het, hoe dat dan ook in het begin der 19de eeuw op vele scholen werd gedaan. Waren daartegen toen geene stemmen opgegaan, die dat als pedant, onwelluidend en strijdig met de reeds eeuwenoude volksuitspraak in het grootste gedeelte van ons land hadden veroordeeld, dan zouden de beschaafden nu misschien visschen met sch uitspreken '). Zoo

i) Vgl. voor het Fransch E. Littré, Histoire de la langue fransaise (Paris 1869) I p. 324: „Notre langue fourmille de mots oü 1'écriture a fnii