was, alleen omdat het schrift voor de gutturale nasaal het samengestelde teeken ng gebruikt, waarvan het laatste schriftbeeld ook voor de gewone spirant g geldt, de ng in het begin onzer eeuw al een eind op weg om als n -)- spirant te worden uitgesproken , en onder beschaafde Groningers kan men die uitspraak nog dikwijls hooren, ofschoon het Groningsch dialect er toch allerminst aanleiding toe geeft. Dat de toonlooze e geen eigen teeken bezit, bracht er voorheen — misschien nog — de boeren toe, haar bij de voorvoegsels ge en be als zachtlange e te zingen en ook wel te lezen. Dat heette deftig, maar was een natuurlijk gevolg van de typeerende kracht der schrijftaal.

Zeker is het in elk geval, dat de invloed der schrijftaal bij alle beschaafden do uiting der sandhi-verschijnselen belemmert, d. i. de wÜz'ginÉ> van begin- en slotklanken der woorden onder den invloed van de zich daarbij aansluitende klanken der voorafgaande of volgende woorden. Wie zich in gemeenzaam gesprek misschien nog wel eens op Hollandsch als hejje , kajje , wijje , lawe, opte , enz. betrapt, zal, wanneer hij ook maar eenigszins op zijne taal heeft te letten , heb je , kan je , wil je, late{n) we , op de , enz. zeggen, en niemand zal dat meer gemaakt of deftig vinden, omdat het onder beschaafden meer en meer gebruik is geworden, zóó te spreken.

Hoe sterk de invloed der schrijftaal is, blijkt nog hieruit, dat zelfs foutieve spelling, op verkeerde etymologie berustend en door taalbeoefenaars in de schrijftaal ingevoerd, ook vaak tot wijziging van de uitspraak heeft geleid. Zoo is b. v. nog geen menschenleeftijd geleden de g in het schrift uit Dingsdag verbannen op grond van de onjuiste meening , dat zij er etymologisch niet in behoorde, maar er door de plat-Amsterdamsche uitspraak of door volksetymologische aansluiting aan het werkwoord dingen in was gebracht; en nu reeds spreken de meeste beschaafden dat woord als Dinsdag uit, ofschoon later gebleken is, dat die g er wel dege-

par tuer la prononciation, c'est-a-dire que les lettres écrites, il est vrai, mais non prononcées, ont fini par triompher de la tradition et se faire entendre a 1'oreille comme elles se montrent a 1'oeil." Een enkel voorbeeld ontleen ik aan F. Brunot: Précis de grammaire historique de la langue frangaise, Paris 1887 p. 94: „Ainsi s'est introduit 1'usage de faire entendre le s de fils , qui doit être prononcé non pas fis', mais fi, de même dans lacs dont la prononciation vraie est la. On fait sonner les lettres doublés, on lie rigoureusement les mots," etc.

Noord en Zuid, 19e Jaargang. 34