Wij mogen niet alleen de politiek van den dag verzorgen, zij het ook onder de heerschappij der dagbladpers, wij mogen ook op economisch gebied onze handelingen en strevingen niet regelen naar de op tastbare hoogte lokkende resultaten, want de cultus van het succes, is volgens een Oostenrijksch staatsman ') de laagste afgodendienst.

Volgens het bovenstaande luiden de eischen der middenstands economie in wezen: verstrekkende invoering van een goede — niet gelijke — middenmaat in de grootte van het roerende en onroerende bezit en in den omvang der bedrijven; daarom decentralisatie der groot-bedrijven en verbinding van arbeid en kapitaal, zooveel mogelijk, in éen persoon; verhindering of zooveel mogelijk beperking van de zonder arbeid vermogens-vergrooting door rente en samengestelde rente, door woeker en speculatie door beursspel en van beperking van het kapitalistische winstbejag, regeling van de verhoudingen van productie en consumptie, rechtvaardige regeling der prijzen door invoering van den plicht van boekhouding, de declaratieplicht, door hervorming van het geldwezen en andere maatregelen.

Eenige groote vermogens, eenige groote goederen waren in de oude en zijn in het moderne economische wezen noodig, zooals er ook eenige bezitloozen, eenige armen steeds zullen zijn.

Maar een aangroeiend reuzenbezit, en een, zich in geometrische progressie vermeerderend reuzenvermogen, moderne milliardairs en geldkoningen, wier internationale, economisch-imperialistische en politieke invloed dien van koningen, presidenten en ministeries overtreft, zijn geen zegen, maar een ramp voor de natie en de arbeidende maatschappij.

De christelijke maatschappij kende, zelfs met mederekening der groote, overzeesche handelsfirma's, tot ongeveer het midden der negentiende eeuw geen milliardairs. Maar toen ging de vorming der moderne reuzenvermogens, begunstigd en bevrucht door kapitalisme en industrie, handel en bankwezen, verkeer en «vrijheid van bedrijf", in snelle stijging vooruit. De na en met de Fransche »milliardenzegen" komende stichtingsjaren hadden voor het Duitsche volk, zooals Otto Glazau schrijft, een volkomen verschuiving van vermogen tengevolge, die sindsdien niet gelijk gemaakt werd. maar zich integendeel bijna in het onmetelijke heeft vergroot.

En de toeneming der positieve vermogens der banken, vennootschappen en geldvorsten kwam overeen met de toeneming der negatieve »vermogens" der particuliere, gemeentelijke en staats-schuldpapieren, de hypothecaire en andere belasting der gebouwen, van stedelijken en landelijken grond enz.

Deze in de eerste plaats door het industriëele, het handels-, en beurskapitalisme bewerkte en verder werkende Vermogensverschuiving, de milliarden en milliardairvorming, de waanzinnige waardevermeerdering van den stedelijken grond en het ontstaan van warenhuizen, filialen en groote firma's eenerzijds en de landelijke latifundiënvorming en grondverbrokkeling anderzijds, waren en zijn het, die een werkelijke middenstandspolitiek bijna geheel alle uitzicht op succes benamen.

De in de plaats der vroegere volks- of nationale economie getreden wereld- of internationale economie heeft de taak der middenstandspolitiek wel bemoeilijkt, zij zou echter bij een verlichte staatspolitiek, bij goede economische organisatie en bij met goed gevolg beschermende maatregelen geen absolute belemmering zijn geweest om een middenstands maatschappij inrichting in het eigen land te vormen.

De practische dagtaak van de vertegenwoordigers van een zelfstandig, maatschappelijk bestaan willende middenstandspolitiek,

1) Zie de »Fragmente aus dem Nachlasse des ehemaligen Staatsministers Grafen Richard Belcredi", in Die Kultur, Jrg. 6, 404.

kan dus, zooals de zaken staan, geen hopelooze offensieve, maar slechts een defensieve zijn.

Voor alles komt het er op aan de drie oude groote groepen van den middenstand, den boerenstand, het ambacht, en den kleineren en middelbaren koopmansstand door economische, technische en wettelijke maatregelen te beschermen en verdere afbrokkeling te voorkomen.

De theoretische toekomststaat en arbeid heeft zich op de eerste plaats te wijden aan de oplossing van het vraagstuk: nieuwe verbinding van kapitaal en arbeid, door een van den grond af nieuw bedrijfssysteem.

Staatsverordeningen en wetten kunnen geen nieuwe levenskracht gieten in een lijdenden stand, maar zij kunnen de levensvoorwaarden ervan vermeerderen en verbeteren. Hetzelfde geldt van de werkzaamheid der gemeentebesturen.

Een wijze gemeentepolitiek kan den middenstand een aantal voordeelen verzekeren en zijn economischen toestand verbeteren. Deze politiek moet zich vooral uiten in een gezonde grondpolitiek; moet zich bepaalde, den burger ontlastende bronnen van inkomsten trachten te verzekeren; zij moet verder de gemeentelijke aanbestedingen regelen in het algemeen belang der handwerkers en kleine ondernemers; zij moet, zonder verwaarloozing der noodzakelijkste behoeften, aandringen op spaarzame huishouding, opdat niet door belastingen en andere eischen en kosten, de huis- of zaakeigenaar wordt neergedrukt op het peil van het bezitlooze proletariaat enz.

Dit en andere maatregelen zijn economische gedachten en voorstellen, die wel is waar het middenstands vraagstuk niet oplossen, echter het lijden van dien stand kunnen verzachten en hem kunnen redden voor een lateren, — naar wij hopen — beteren tijd.

(Slot volgt.) S. J. R.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

WERKSTAKING EN ALGEMEEN WELZIJN.

In de Siiddeutsche Monatshefte blz. 418, December, kwam een artikel voor van Paul Busching, waarin deze op een tegenspraak meende te moeten wijzen tusschen de houding van het Beiersche Centrum bij de behandeling van het stakingsrecht der spoorwegambtenaren en de beginselen, dienaangaande geuit in de Staatslexicon van de Görresgesellschaft, met name in een artikel van pater Heinr. Koch S.J. over «Staking en uitsluiting".

In antwoord daarop schrijft de Augsburger Postzeitung in no. 17 het volgende:

De arbeiders in deze (voor 't algemeen welzijn bijzonder belangrijke) beroepen, spoorbeambten, de beambten bij den post-, telegraaf- en telefoondienst, bakkers, vleeschhouwers, landarbeiders, mijnwerkers, de arbeiders in openbare bedrijven moeten er steeds van bewust zijn, dat zij diensten verrichten, die, om een uitdrukking van Rodbertus te gebruiken, voor het leven van het sociale lichaam noodzakelijk zijn, en dat zij daarom krachtens hun beroep, bijzondere verplichtingen hebben tegenover de maatschappij.

Door een staking zouden zij daarom een bijzonder zware verantwoordelijkheid op zich laden, en wanneer overal de regel moet gelden, dat alleen tot een staking mag besloten worden om een zeer gewichtige reden, dan moeten de arbeiders in deze beroepen zich zeer ernstig de vraag voorleggen, of de eisch van staking en het eventueele resultaat in juiste verhouding staan tot de nadeelen voor de maatschappij, die een staking in hun bedrijf na zich sleept.

Een staking, waarbij niet de allerbelangrijkste redenen in aan-