Waar beide factoren samenwerken, nl. sterke industrieele ontwikkeling en protestantisme, moeten natuurlijk ook de meeste leden der socialistische partij te vinden zijn, en zoo zien we dan ook, dat in de beide hoofdgroepen Hamburg bovenaan staat, waarbij zich het koninkrijk Saksen en Brandenburg aansluiten. En houdt men de absolute cijfers in het oog, dan staat Brandenburg met Berlijn bovenaan, dat 135.000 partijgenooten telt, dus meer dan alle Zuid-Duitsche landen. Groot-Berlijn alleen heeft 110.000 socialisten, zooveel als Beieren, Wurtemberg en Baden tezamen.

In Hamburg zijn 36 % der socialistische kiezers ook partijgenooten, terwijl anders 20% slechts het gemiddelde cijfer is.

En omgekeerd toont juist de provincie Posen, die de grootste landelijke bevolking en katholieken aanwijst, ook het kleinste aantal socialistisch georganiseerde arbeiders, zoodat daar nog niet 1 % der arbeiders, tegen 23.9 % 'n Hamburg zich bij de socialisten heeft aangesloten.

Er is reeds op gewezen, dat buiten de grens van het behandelde vooral twee streken vallen, nl. Sleeswijk-Holstein en de Rijnprovincie. Het eerste land volgt (in de eerste tabel) percentsgewijze in het ledental der socialistische partij, onmiddelijk op Hamburg, op de tweede plaats, ofschoon het pas op de vijfde plaats zou moeten komen, daar het meer agrarisch dan industrieel is.

Gaan wij echter de tweede hoofdtabel na en hetgeen daaromtrent gezegd is, dan vinden wij onmiskenbaar den sterken protestantschen invloed, want daar zijn de meeste protestantsche inwoners met 97%, nog meer dan in het koninkrijk Saksen in Hamburg zelf.

Omgekeerd had de economisch met Hamburg, Berlijn en Saksen gelijksoortige Rijnprovincie, die echter katholiek is, minder georganiseerden zelfs dan de landbouwbouwstreken Pommeren en Oost-Pruisen, die daarvoor echter protestantsch zijn, waardoor de sterke invloed van het katholicisme nog meer uitkomt.

Mai besluit zijn onderzoekingen met de bewering, dat in het algemeen de invloed der gezindte onder den druk van het industrieele proces steeds zwakker worden moet, wat zich vooral zou toonen in Beieren rechter Rijnoever.

L. R.

KORTE BERICHTEN.

Bestrijding der werkloosheid in Engeland. — Men zaj zich herinneren dat door de tegenwoordige Britsche regeering de bestrijding der werkloosheid en van hare oeconomische gevolgen met kracht is aangepakt; eerst in 1909, in de Labour exchanges Act, die het land met een web van door den Board of Trade in laatste instantie bestuurde arbeidsbeurzen heeft overdekt, en sedert door in de National Insurance Act van 1911, die de ziekteverpleging regelde, tevens voorziening te treffen tegen de oeconomische gevolgen der werkloosheid in enkele met name genoemde vakken. Nopens de toepassing dezer beide wetten zijn thans de eerste gegevens openbaar gemaakt, waarbij, wegens het hieronder te bespreken verband tusschen beide wetten, er op te letten valt, dat de werkzaamheid der arbeidsbeurzen in 1912 onder den invloed stond van de verzekeringswet.

Wat in de eerste plaats de arbeidsbeurzen betreft, daarvan werden er in 1910 146 opgericht, terwijl er bij het in werking treden der wet op 1 Febr. 1910 reeds aanstonds 61 werden gevestigd; in 1911 kwamen er 115 bij en in 1912 nog 153, zoodat er op 1 Januari 1913 414 beurzen bestonden. Nopens de werkzaamheid van de 146 beurzen, die zoowel in 1912 als in 1911 het geheele jaar gewerkt hebben, geven de volgende cijfers licht, waarbij worde aangeteekend dat deze beurzen in 1912 72 percent van de arbeidersaanvragen van alle beurzen omvatten en 67 percent der plaatsingen.

nog ingeschreven

arbeiders nieuw opgegeven daarvan

bij den aan- inge- open werden

vang schrevenen plaatsen bezet des jaars

1911 50,418 743,872 318,138 252,809

mannen m2 35,282 674,530 333,420 269,963

1911 7,610 254,382 143.247 107,777

vrouwen J912 ^g69 271,219 155,429 117,981

1911 4,142 119,268 93,337 6^,843

jongens 19J2 3^44 107,406 101,104 70,042

1911 2,180 76,900 50,228 39,306

meisjes {gl2 ^Q39 83,204 60,687 45,416

1911 64,350 1,194,422 604,950 467,735

totaal 1912 47,734 1,136,359 650,640 498,402

De beurzen hadden dus aanstonds in belangrijke mate aan de verwachting voldaan. Bij alle beurzen in totaal kwamen in 1912 2,423,213 aanvragen van arbeiders in en werden 1,019,583 open plaatsen door werkgevers gemeld, tegen resp. 2.010,113 en 760,938 in 1911. Het aantal personen dat door tusschenkomst van de beurzen werk vond, was 34.9 percent van alle aanvragers tegen 30.9 in 1911.

Wat de met 15 Januari j.1. in werking getreden werkloosheidverzekering betreft, waren tot 1 Februari 1913 bij den Board ofTrade 2,356,066 aanvragen ontvangen voor werkloosheidboekjes ter inplakking van premiezegels, en waren 2,297,326 boekjes uitgegeven. Deze laatste waren aldus verdeeld over de bedrijfsgroepen, waarop de wet van toepassing is: bouwvakken 792,563. constructiewerken 158,308, scheepsbouw 248,221, hoogovens en machine-industrie 802,094, fabricage van voertuigen 198,060, zaagmolens 18,785, overige vakken 79,305. Van dit totaal der verplicht verzekerden waren ongeveer 100,000 mannen en 10.000 vrouwen beneden 18 jaar oud.

Blanke slaven. — Te New-York bestaan meer dan 250 schoenpoetszaken, waarin 1500 jongens werken, grootendeels uit Griekenland afkomstig.

Volgens het Emigranten-bureau, zegt de 's H. C., is de toestand, waarin deze jongens werken, niets anders dan slavernij. De half volwassen jongens komen in Amerika in gezelschap van een z.g. oom of neef, in werkelijkheid is deze niets anders dan de »padrone", welke deze jongens op een schandelijke manier exploiteert. Tusschen den »padrone" en de ouders van het kind, die ver in Europa leven, is een contract gesloten, waarbij bepaald is, dat de jongen een bepaalden tijd voor den patroon moet werken, daarvoor keert deze aan de ouders een jaarlijksch bedrag van 80 a 240 dollar uit. De ouders verkeeren in volslagen onwetendheid omtrent het lot van hun kind en dit lot is ver van benijdenswaardig. De jongens moeten 's morgens om 5 uur opstaan, na een ontbijt van droog brood en slechte koffie gaan zij naar de werkplaats, waar om half zes het werk begint, 's Middags hebben de jongens een paar minuten tijd om hun middagmaal, bestaande uit brood en kaas, te gebruiken, 's Avonds om half tien a 10 uur. Zaterdags, Zondags en op feestdagen is het werk nog veel later afgeloopen, daarna moeten de jongens nog het lokaal schoonmaken. Eerst dan kunnen zij naar hun logies en naar bed gaan, waar zij als haringen in een ton liggen, om 's morgens om 5 uur weer hun dagtaak te beginnen. Zoo gaat het steeds door, tot de bepaalde tijd verstreken is. De patroons verbieden de kinderen om Engelsch te leeren en ook mogen zij geen vrienden hebben, daar zij anders te licht uit hun slavernij ontsnappen kunnen. Er zijn Grieksche schoenpoetsers, die drie jaar en langer te New-York leven en geen andere straten kennen, dan die zij doorgaan van hun werk naar hun logies.