FEUILLETON.

ADEL IN BOERENBLOED.

NAAR GEORG HEINRICH DA UB,

DOOR J. A. LINSSEN. — 22.

>La Iatria'' vond bij alle mannen, die zich voor de idéé van betere pastoriseering der onderhoorigen van vreemde natiën interesseerden, geestdriftige waardeering. Talrijke brieven, welke de uitgevers ontvingen van Bisschoppen en andere hoogwaardigheidsbekleeders, spoorden den ijver van den redacteur ten zeerste aan en hij gaf het beste, wat hij slechts geven kon. Boeiend geschreven en van goede waarneming der geschilderde toestanden getuigende schetsen uit het arbeidersleven bezorgden het blad een zich steeds uitbreidenden lezerskring.

Een groote vreugde bereidde het den onvermoeiden redacteur, toen hem zekeren dag een visitekaartje werd overhandigd, waarop hij den naam las: Prof.*Dott Villa, Gorla minore. Aha! dat was immers een beminnelijk medewerker uit het zonnige zuiden, een man, die voortreffelijke verhandelingen schreef over het arbeiderswezen van Milaan, die alle charitatief-sociale toestanden en verhoudingen van zijn land kende, talrijke nieuwe ideeën verkondigde en vooral zijne krachten inspande, om zijnen landgenooten het groote nadeel van den alcohol voor te houden.

De aangediende was een man van middelbare grootte, een echt zuidelijke type, met een klein hoofd en levendig bliksemende ■oogen. Hij sprak tamelijk vloeiend Duitsch en toonde een buitengewone belangstelling in alles, wat hem Karel v. Hulkap omtrent het ontstaan en het doel van de *La Patria" meedeelde. Hij rustte niet eerder, vóór hem de schrijver uitdrukkelijk beloofd had, hem een tegenbezoek in het zuiden te zullen brengen.

»De sociale en charitatieve belangen", zeide hij glimlachend, strengelen vaster dan ooit hunne banden om de onderhoorigen van alle natiën. „Drommels, het is me, alsof ik u reeds jarenlang kende, signore Hulkap."

Het bleef niet uit, dat ook v. Hulkap in zijn gast groot behagen vond. Daar de redacteur juist zeer drukke bezigheden had, kon hij den professor niet in de stad vergezellen, waar deze een bezoek wilde brengen aan Willem v. Wessenried, dien hij in Italië had leeren kennen.

Men sprak echter af, elkaar bij een gemeenschappelijk souper in het Architectenhuis te zullen treffen.

Met zijn levendigen blik nog eenmaal de geheele inrichting van het redactiebureau overvliegend, nam professor Villa afscheid met een hartelijk »a rivederci, signore!".

Vooraleer de achterblijvende met werken voortging, sprak hij binnensmonds:

>Er zit toch iets groots in die wereldberoerende ideeën! Daar komt zoo een signore uit het als zoo bedorven gedoodverfde Italië tot mij — en terstond begrijpen we elkaar, alsof we elkander reeds lange jaren gekend hadden. Ik moet toch eens kennis maken met de werken, waarvan hij sprak; ik verwacht daaruit veel voordeel voor me. Werkelijk! — de man heeft me geheel begeesterd. Ik zou zeer veel van hem kunnen houden en dikke vriendschap met hem sluiten".

Dan ging hij voort met de vertaling van zijn artikel: La Propaganda per la temperanza non puo dare chc scarsi frutti, quando manchi l'organissazione... (De propaganda voor de onthouding kan slechts schaarsche vruchten afwerpen, wanneer de organisatie ontbreekt).

Eindelijk was de laatste pennestreek gedaan en blijgemoed verliet de jongeman het bureau.

Met vluggen, elastischen tred vervolgde Karel v. Hulkap zijn weg. Hij gevoelde het, dat heden het laatste spoor van

afkeer van zijn «onvrijwillig" beroep uitzijn hart verdwenen was. De gedachte, dat een deel ran het groote apostolaat der pers op zijne schouderen rustte, dat hij een gewichtig lid in een internationalen bond, een officier op een belangrijken, vooruitgeschoven post was, streelde niet weinig zijne eigenliefde. Hij was in groote spanning omtrent het onderhoud, dat hij met zijn vriend Willem en den Italiaan zou hebben.

Prof. Villa wilde in Duitschlands hoofdstad studiën maken. Hij was juist van plan, een Italiaansche uitgave der gedichten van Louisa Hensel te bewerken, toen hem een uitnoodiging van zijn Duitschen vriend Willem v. Wessenrieii bereikte. Verheugd toestemmend, was hij vlug »ultra montes" gereisd, nog vóór Wessenried hem verwacht had. Evengoed als hem zijne verrassing gelukt was, evengroot was ook de vreugde van het wederzien en even levendig de algemeene gedachtenwisseling.

»De heeren zijn beiden Westfalers?" vroeg de gast, toen men over de Duitsche provincies sprak. »Ik heb altijd gehoord, dat de Westfalers stijve, ernstige lieden waren, karig in woorden en plomp -— ik vind me echter in dit opzicht aangenaam teleurgesteld. Men moet inderdaad niet alles gelooven, wat de menschen zoo al vertellen, doch zich liever, als men de gelegenheid daartoe heeft, door eigen aanschouwing met de waarheid bekend maken".

«Voortreffelijk1... U brengt me daar overigens op een gedachte!" riep Willem v. Wessenried vroolijk uit. »Ik denk binnen eenige weken mijne bruid te bezoeken! I) gaat mee, beste professor — we maken dan een uitstapje in het land der roode aarde. Ook jij, Karolus, wordt hartelijk daartoe uitgenoodigd. De Diekamp's zien graag gasten en hebben ruimte voor wel 'n dozijn!"

»0, uitstekend!" riep de Italiaan. »Ik ben maar al te graag bereid, deze gelegenheid om iets te leeren te benutten. Het is een passie van me, landen en volkeren te leeren kennen! Ik bezocht de meeste Europeesche hoofsteden, heb echter ook menige interessante streek opgezocht, welke veraf ligt van de groote heirwegen des verkeers. Aan de zeeën van Schotland heb ik gerust en de fjorden van Noorwegen ben k langs gereisd; ik ben langs de bergen en dalen der Pyreneeën even graag voortgetrokken als ik de majestueuze Alpenreuzen tot aan hun toppen heb beklommen; het Alpen-gloeien kon ik vergelijken met het wonderbare stralen van het noorderlicht en aldus vormde ik me een oog voor de schoonheden van Gods wijde wereld..."

Was het met een zoo bereisden dischgenoot reeds aangenaam keuvelen, nog aangenamer' werd waar het betrof een man van het levendig temperament van Dr. Villa, wiens conversatie doorvlochten was met geestige kwinkslagen uit vier levende talen. Over de kerkschatten van Rome sprak hij met dezelfde levendigheid als over de bekoorlijkheid der Nederlandsche schilderkunst, welke in eenige prachtige stukken op het oude slot der Wessenrieds vertegenwoordigd moest zijn.

Van de stroomingen der kunst in de verschillende tijden bracht de vlugge geleerde het gesprek op de groote geestesstroomingen van den tegenwoordigen tijd. Hij, die aan een koninklijke Italiaansche hoogeschool doceerde, bewees door zijne van groot talent getuigende artikelen en verhandelingen, dat hij ook van uit de stille ruimte zijner studeerkamer het gewoel der wereld scherp in het oog hield en naar de diepste oorzaken van alle verschijnselen vorschte.

«O, hoe heerlijk is toch de tijd, waarin wij leven!" riep de eenigszins optimistisch aangelegde zuiderling uit. »Is het geen lust, overal het koken en bruisen van jonge en oude ideeën te zien? Geen geestelijk terrein, waarop geen strijd woedt! Overal lieden, die het uit den ouden tijd overgebrachte met woeste taaiheid verdedigen; overal jonge heethoofden, die slechts aan neerhalen denken, echter niet aan opbouwen".