meren over den zegenrijken invloed van de bioscoop, die door de censuur in gevaar gebracht wordt. Vooral de Duitsche vakbladen kunnen hartroerend uitweiden over de cultuurbevorderende kracht van de bioscoop, over 'de schatten aan ontwikkeling van alle gevoelens van het volk, enz. enz. Hoe de heeren zich dien goeden invloed denken, moet men echter maar eens in een paar theaters gaan kijken. [Liever toch maar niet! — Red.\

Komisch werkt bijv. de volgende economisch-philosophische beschouwing in „Das lebende Bild" over de nieuwe Beiersche voorschriften. Onder den titel „Das laisser-faire, laisser-passer des 19. Jahrhunderts," leest men daar de volgende kostelijke redeneering:

„Reeds meermalen is er op gewezen, dat onze tijd terugvalt in de overwonnen meeningen van vroegere eeuwen. Dien tijd noemde men het mercantilisme, en het vindt zijn duidelijkste uitdrukking in den regel, dat „de landsvader in den meest voJstrekten zin van het woord over het wel en wee van zijn landskinderen heerschte en bestuurde, zooals het hem goeddacht."

„Kortom, beperkende autoritaire maatregelen en voorschriften, beperkten langzamerhand elke vrije handeling, belemmerden wetenschap en bedrijf. Heden zijn wij opweg, nieuw-mercantiel te worden.

„Wij gelooven slechts, dat wij niet geregeerd worden en ambtelijk toezicht op ons wordt gehouden, in werkelijkheid is echter soms een blik op vreemde landen voldoende."

„In Beieren bijv. treedt men op tegen onze jongste en zeker nog verder te ontwikkelen bioscopen-industrie op een manier, die reeds meer dan voogdij is, ja grenst aan een vernietiging."

„Ook de officieele censor te Berlijn, Prof. Dr. Brunner, die in lezingen door het geheele land, zeer gezonde denkbeelden verkondigt over filmvoorstellingen en filmverbod, staat in verschillende vakbladen voortdurend aan allerlei aanvallen bloot.

Van intellectueele en artistieke zijde wordt daarentegen scherp geageerd tegen de huidige bioscoopvoorstellingen.

Zooals bijv. door Willy Rath in de „Kunstwart" van Sept. 1.1. die vrij strenge beperkingen voorstelt tegen de bioscoopvoorstellingen.

Deze eischt o.a. streng verbod van toelating van onvolwassenen en scherp toezicht op het bezoek; verscherping of instelling van een „Unfug" paragraaf, die het mogelijk maakt, in de bioscoop en ook elders de ergste „Schund" te verbieden, ook wanneer noch godsdienst, noch zeden of de veiligheid van den staat in gevaar zijn.

Wordt een bioscoop voortdurend sensationeel geëxploiteerd, dan moest, in geval of zoolang er niets tegen gebeuren kan, de jeugd verre ervan gehouden worden.

Positieve maatregelen noemt de schrijver veel sympathieker, maar, zoo zegt hij, zij kosten onvergelijkelijk meer tijd en moeite.

Op het Centraal Bureau der K. S. A. te Leiden heeft men dit laatste voldoende ondervonden. En niet genoeg kunnen wij daarom onze Roomsche medeburgers aansporen het Bureau krachtig te steunen bij deze actie. In Berlijn heeft men voorstellingen georganiseerd

in besloten gezelschap, van verboden films, om het overdrevene der censuur aan te toonen.

In de „Köln. Volksz." van 30 Nov. 1912 no. 1048, schrijft Dr. K. A. Sch., die zulk een voorstelling bijwoonde, als zijn conclusie:

„Ik heb de voorstelling verlaten, met het diepste leedwezen daarover, dat wij geen wettelijk middel hebben, om de vele, thans nog in de kinobranche gedulde smakeloosheden te verbieden."

Al kunnen wij dus met een rijkscensuur het kwaad niet geheel onderdrukken, toch zal zulk een instelling een uitstekend middel zijn om tenminste het ergste, wat thans nog dag aan dag vrijelijk op het volk wordt losgelaten, te doen verdwijnen, en tevens zou het een krachtigen steun geven aan allen, die zich de bestrijding der bioscoopuitwassen ten doel gesteld hebben.

Leiden. S. J. ROBITSCH.

GELOOFSVERDEDIGING.

LUI HER.

B. Onderhandelingen vóór den Rijksdag.

Tegelijk, dat Alkander door de Breven van 17 en 18 Juli 1520 met Eck belast werd om de Bul Exsurge Domine in Duitschland bekend te maken en uit te voeren, werd hij benoemd tot buitengewoon pauselijk gezant bij Karel V. Samen met Marino Caracciolo, gewoon pauselijk gezant aan het keizerlijk hof, had hij bij den keizer te bewerken, dat de Bul voltrokken zou worden.

De instructie, welke Aleander kreeg, voorzag in het geval, dat LüTHER of een zijner aanhangers voor den keizer wenschte verhoord te worden. Aleander moest dan verklaren, dat na de veroordeeling van Luther's dwaalleer door den Heiligen Stoel zulk een verhoor niet rechtmatig op een andere plaats kon geschieden, doch, als Luther zich naar Rome wilde begeven, de Paus hem vrijgeleide en welwillend gehoor zou toestaan. Wijl op Luther's onderwerping blijkbaar weinig gerekend werd, beval de instructie verder, dat Aleander eerst bij den keizer en diens raadslieden en vervolgens bij de keurvorsten zou aandringen, na bekendmaking der Bul en na afloop van den gestelden termijn luther te doen gevangen nemen en tot bestraffing naar Rome te zenden en tevens tegen zijn aanhangers streng op te treden. (pastor, Geschichte der Papste. Bd. IV. I. Blz. 287).

Uit de zending van een buitengewonen pauselijken gezant speciaal voor de zaak van LüTHER blijkt wel, hoe groot gewicht Paus Leo X aan deze aangelegenheid hechtte-

Op 26 September 1520 kwam Aleander te Antwerpen aan en werd door Karel V eervol ontvangen. De keizer verklaarde voor de verdediging der Kerk zijn leven te willen schenken. Met de meeste bereidwilligheid liet hij, de Bul in zijn Nederlandsche gewesten ten uitvoer brengen en vaardigde een keizerlijk edict uit om de ketterschc boeken te verbranden. Overeenkomstig dit bevel liet Aleander 8 October te Leuven, 17 October te Luik en later ook te Keulen de Luthersche boeken verbranden. >Om de ketterij te beteugelen, hield Aleander, indien luther niet tot herroeping zou kunnen bewogen worden,