de verbranding der Luthersche boeken voor een buitengewoon geschikt middel; want de in de Bul gegeven veroordeeling werd daardoor in Duitschland en ook elders algemeen bekend; ook zouden, geloofde hij, zulke openbare handelingen, voltrokken onder pauselijk gezag en keizerlijk bevel, heilzaam werken op de door preeken en duizenderlei geschriften misleide leeken." (janssen, Geschichk' des deutschen Volkes. Bd. II. 159)-

Te Aken, waar Alkander bij de kroning van Kakel V tegenwoordig was, bezocht hij met caracciolo den keurvorst en aartsbisschop van Mainz, albrecht van brandenburg. Beslist sprak deze zich tegen lüther en Hutten uit.

De keurvorsten van Keulen en Trier toonden zich even bereidwillig om den Paus te gehoorzamen. Ook van den keurvorst Frederik van Saksen ontving Aleander een overwegend gunstigen indruk. De keurvorst — schreef hij—schijnt van nature goed gezind te wezen; hij is heel vroom, maar tot raadslieden heeft hij mannen, die bijna allen nog lutherscher zijn dan Luther zelf. Op 4 November bezochten hem caracciolo en ik en gaven ons zoodanige moeite, dat hij oogenschijnlijk zich reeds eenigermate overreden liet en verklaarde: »nooit had hij ook maar twintig woorden met luther gewisseld", (bij pastor t.a.p. Bd. IV. J. Blz. 288).

Hoe hij zich in den keurvorst van Saksen vergist had, zqy Aleander spoedig ontdekken.

Frederik van Saksen immers stond geheel aan de zijde van luther. Met groote behendigheid trachtte hij ujt de bepalingen van het rijksrecht ten gunste van zijn beschermeling voordeel te trekken. Persoonlijk wendde hij 30 October te Keulen bij den keizer zijn invloed aan, dat luther niet zonder eerst verhoord te zijn zou worden veroordeeld. Karel beloofde hem, luther »den weg des rechts, zooals deze zich aanbood, te vergunnen." (bij pastor, t.a.p. Bd. IV. I. Blz. 288).

Na het bezoek van de pauselijke gezanten op 4 November ging Frederik van Saksen den volgenden dag bij Erasmus te rade, die zich toen eveneens te Keulen bevond.

Reeds vroeger had erasmus zich tegen den keurvorst gunstig over Luther uitgelaten : Ieder, wien de Godsdienst ter harte gaat, leest zijn boeken met de meeste instemming. Aan een Spaanschen bisschop verzekerde hij daarentegen in Maart 1520: Elke brave moet aan de zijde van den Paus staan, luther streeft naar onlusten en oproer en geeft immer nieuwe hatelijke geschriften uit. Aan den Paus zelf schreef hij 13 September van hetzelfde jaar : nimmer had hij luther's geschriften gelezen, behalve een tien of ttvaalf bladzijden, en dan nog maar vluchtig; niet eens tegen zijn bisschop, laat staan dan tegen den hoogsten Stedehouder van Christus zou hij op

een of andere wijze willen optreden ; zelfs toen het nog vrijstond, zich bij luther aan te sluiten, heeft hij hem niet in bescherming genomen (bij Janssen t. a. p. Bd. II. 160).

Bij den keurvorst van Saksen echter sprak erasmus zich nu weer geheel ten gunste van luther uit. Op frederik's vraag, of hij meende, dat luther in zijne geschriften en preeken gedwaald had, meesmuilde hij eerst,

maar dan gaf hij, gelijk spalatinus verhaalt, ten antwoord : »Ja, op twee punten, namelijk, dat hij den Paus bij zijn kroon en de monniken bij hun pens gegrepen heeft." Hij liet zich verder zoo gunstig over Luthf.r's leer uit, dat spalatinus hem verzocht, eenigen van zijn stellingen op papier te zetten. Ingevolge dit verzoek schreef erasmus zijn Axiomata. Daarin verklaarde hij o.a.: De geheele strijd tegen Luther komt uit haat tegen de schoone wetenschappen en uit tirannieke aanmatiging voort; de beste en evangelisch gezinde mannen zijn niet door Luther's stellingen, maar door de pauselijke Bul gekwetst ; met recht eischt Luther, door onpartijdige rechters geoordeeld te worden ; de wereld dorst naar de evangelische waarheid, en men mag deze niet vijandig tegengaan, ook mag de keizer zich niet bij het begin van zijn regeering door harde maatregelen gehaat maken. Niet door het Kerkelijk Gezag, maar door eenige kundige en onverdachte mannen wilde erasmus de zaak van Luther beslist hebben. Van den keizer oordeelde hij, »is niets te verwachten, daar hij door Sophisten en Papisten belegerd is.« (bij janssen t, a. p. Bd. II. 160, 161).

Uit vrees, dat zijn aanteekeningen aleander in handen zouden komen, vroeg Erasmus ze van spalatinus terug. Met recht kon deze van zijn standpunt zeggen : »Zoo geducht bereid was erasmus, om de evangelische waarheid te belijden." spalatinus gaf hem zijn Axiomata terug. Maar toch verschenen zij spoedig in druk, tot grooten spijt van erasmus, die weinige dagen na zijn onderhoud met den keurvorst en het opstellen der Axiomata aan een vriend geschreven had: »Om vele redenen heb ik mij nooit in de zaak van Luther gemengd" ! (bij janssen, t.a.p. Bd. II. 161).

In vereeniging met frederik van saksen had erasmus met den grootst mogelijken ijver gewerkt voor de verwerkelijking van het plan, Luther's zaak door een geleerd scheidsgerecht te doen beslissen. Om de hinderpalen, welke de uitvoering van dit plan in den weg stonden, te verwijderen, waren EkASMUS de slechtste middelen goed genoeg. Hij maakte aleander als een valschen gezant en Joodschen bedrieger verdacht. Tegen beter weten in verspreidde hij zoowel in gesprekken en brieven als in een anoniem, uiterst geraffineerd geschrift de meening, dat de Bul Exsurgt Domine onecht was. Tijdens zijn verblijf in Keulen stond Aleander den man te woord, die door zulke middelen zijn geheele zending trachtte te niet te doen. Zonder omwegen sprak hij ERASMUS zijn spijt er over uit, in hem den verwekker te vinden van de veel verbreide meening, dat de Bul vervalscht of ondergeschoven was. Erasmus moest de getuigenissen, die aleander aanvoerde, erkennen. Zijn verontschuldigingen weerlegde aleander zoo treffend, dat de anders zoo slimme geleeerde »in doodelijke verlegenheid" kleurde en verstomde. (pastor, t. a. p. Bd. IV. 1, blz. 289.

Na zijn onderhoud met erasmus weigerde de keurvorst van Saksen den pauselijken gezanten 6 November 1520 de gevraagde gevangenneming en uitlevering van luther en ook de verbranding van diens boeken, zoolang deze niet door geleerde, vrome en onpartijdige rechters verhoord en aan dwaling schuldig bevonden was. Indien dit overtuigend was aangetoond, dan zou de keurvorst alles doen,