wat aan een gehoorzamen zoon van de Katholieke Kerk betaamde, (bij PASTOR, t. a. p. Bd. IV, 1, blz. 288)

Ook na deze verklaring van den keurvorst geloofde Aleander nog, hem te kunnen winnen. De sterkte van LüTHER'S beweging, die hij jammer genoeg eerst geringer geacht had, werd hem langzamerhand duidelijker. Te Keulen had hij »geen geringe hoop op de overwinning.« Maarte Mainz stiet de door hem bevolen boekenverbranding op grooten tegenstand. Bijna werd hij mishandeld. Slechts door bedreigingen gelukte het hem ten slotte de verbranding door te zetten. Op hun verdere reis werden de pauselijke gezanten door de dreigementen van Hutten ernstig verontrust.

Toen Aleander 30 November te Worms aankwam, moest hij nog bitterder ervaringen opdoen. Zijn levendigen verwachtingen werd zoo de bodem ingeslagen, dat hij ontmoedigd werd en nu wellicht den toestand te zwart afschilderde. Een legioen verarmde edelen — schreef hij half December van Worms — dorst onder aanvoering van Hutten naar het bloed van de geestelijkheid en wacht slechts op een gelegenheid om los te breken; de duitsche Legisten en Canonisten, geestelijke en wereldlijke, zijn verklaarde Lutheranen; nog erger is de talrijke bende taalkundigen en poëeten, die geloofden slechts dan geleerd en bizonder het Grieksch machtig te zijn, als zij van de leer der Kerk afweken; van de aanhangers van Luther, Reuchlin en Erasmus heeft hij de ergste beschimpingen en lasteringen te verduren; zelfs gaat het gerucht, dat hutten en zijn vrienden hem naar het leven scaan; de geestelijken, uitgezonderd de pastoors, zijn door de dwaalleer aangestoken; juist die van Rome uit zijn bevorderd zijn de slimsten ; het volk laat zich door woorden blindelings meesleepen. (bij Pastor, t. a. p. Bd.IV. 1, blz. 290)

Tegenover deze vijanden stelde Aleander geheel zijn hoop op Karel V. Sinds duizend jaren — schreef hij aan Kardinaal Medici — is er misschien geen vorst met betere gezindheid opgetreden, (bij pastor, t. a. p. Bd. IV. 1, blz. 290)

Groot waren daarom Aleander'S schrik en teleurstelling, I toen hij vernam, dat de keizer op de voorstellen van Frederik van Saksen, om Luther te doen verhooren, was ingegaan. Toen Aleander nog afwezig was, had de keizer door een schrijven van 28 November den keurvorst gelast, Luther op den Rijksdag te Worms mede te brengen, opdat hij daar door geleerde en zaakkundige mannen zou verhoord worden.

Aleander, terstond het groot gewicht van dezen stap inziende, liet het bij den keizer niet aan krachtige tegenspraak ontbreken. Hij bewees de nietigheid van de opwerping der keizerlijken, dat de veroordeeling van een Duitscher zonder voorafgaand verhoor niet mocht toegelaten worden. Van een veroordeeling zonder onderzoek — zoo toonde hij aan — kon geen sprake zijn, wijl de geschriften van Luther daarvoor reeds op zich zelf een te luide taal voerden; altijd was op deze wijze met dwaalleeraars gehandeld; het ging om de onbeperkte en boven alles uit staande macht van den Paus, van wien volgens den H. Hiëronymus het heil der Kerk afhangt, welke

anders door zoo vele scheuringen vaneengerukt zou worden, als er priesters waren. In bizonderheden tredend verklaarde hij den keizer en diens raadslieden, waarom het volgens de geldende beginselen der Kerk over het gezag van den Paus niet aanging, een rechtmatig veroordeelden openlijken ketter, die niet herroepen wilde, nogmaals te doen verhooren ; het was volstrekt ongeoorloofd, een zaak, waarin de Paus als de ware rechter zijn veroordeelend vonnis had uitgesproken, nog weder voor den Rijksdag te brengen, welke in deze aangelegenheid geen bevoegdheid heeft, geheel afgezien nog er van, dat Luther al degenen, die niet zijn meening waren toegedaan, als rechters uitsloot, (bij Pastor, t. a. p. Bd. IV, 1, Blz. 291)

De redenen, door Aleander aangevoerd, misten op den streng katholiek gezinden keizer haar indruk niet. Ondertusschen kwam, waarschijnlijk van Eck, het bericht, dat de termijn van 60 dagen, in de Bul voor Luther's herroeping gesteld, verloopen was, dus de excommunicatie van Luther was ingegaan en de plaatsen, waar hij vertoefde, met het interdict, en de personen, die gemeenschap met hem hielden, met den ban belegd werden. Zich hierop beroepend nam Karel V 17 December 1520 zijn lastgeving van 28 November terug. Slechts wanneer Luther herriep, dan — zoo vergunde de keizer — mocht de keurvorst hem in de nabijheid van Worms brengen.

Na dit succes behaalde Aleander spoedig een tweede. Op zijn aandringen besloot de Algemeene Staatsraad, om een bevelschrift met de straf van den keizerlijken ban tegen Luther en diens aanhangers voor het gansche rijk uit te vaardigen. Verder zou een bizonder gezantschap in naam des keizers bij den keurvorst van Saksen aandringen, tegen Luther op te treden. Dit gezantschap bleef echter achterwege, wijl de keurvorst reeds op reis naar Worms was.

Chr. R.

(Wordt vervolgd.)

UIT TIJDSCHRIFTEN.

DE GEVOLGEN DER SOCIALE POLITIEK. De »wetenschappelijke"

methode van Prof. Dr. Bernhard.— III.

Deze »afschrikkingstheorie" werkt ook op den bekwaamsten beambte. Zij benadeelt het karakter van het bestuur, en er ligt een bijzonder gevaar in, dat juist die tak van bestuur getroffen wordt, die den staat moet verbinden met het pulseerende, maatschappelijke leven".

Wie zoo de bestuurstechniek der Duitsche sociale politiek beoordeelt, daarin als 't ware «methode", en »systeem", een «nieuw beginsel", ziet, om de voorschriften der arbeidersbescherming als »dwangmiddel" te gebruiken, en de werkgevers af te schrikken ook van het gebruik van hun wettelijk erkende en beschermde rechten zooals prof. B. zal zeer zeker terecht vervallen in een stemming van verbittering en spot tegen de geheele Duitsche sociale politiek.

Men kan het toch slechts als Bernhardsche sarcasme beschouwen, wanneer hij meent, dat »deze methode te verdedigen is, in 't belang der sociale politiek", dat haar zelfs »fijnheid en raffinement niet kan ontzegd worden."

Dat echter B. een Pruisisch staatsminister kan voorstellen, als den bewusten vertegenwoordiger en openlijken verdediger van zulk een methode, is werkelijk onverantwoordelijk.