Voordat B. zulk een beschuldiging neerschreef, had hij toch de woorden en de plaats nauwkeurig moeten aanhalen.

In de door B. aangehaalde verslagen der zittingen is echter niet het minste steunpunt voor zulk een beschuldiging te vinden. Ook bij de derde lezing van $ 105 c. is een dergelijk woord niet gevallen.

De beschuldiging wordt nog verergerd door de samenkoppeling van von Berlepsch met August Bebel.

Zelfs den afgevaardigde Bebel doet B. onrecht. Wij hebben een desbetreffende uitlating in de rede van Bebel niet gevonden, daarentegen verzekert Bebel zijn overeenstemming met Payer in zooverre, »(lat men de ondernemers zooveel verschoont van schrijverijen, doordat men hun geen dingen oplegt, die men op eenvoudiger en natuurlijker wijze bereiken kan", (blz. 1548).

Hij zag dien eenvoudigeren weg in de socialistische kamers van arbeid en slechts omdat deze ontbraken, trad hij op voor de lijst.

De tegenspraak tusschen de voorstelling van B. en de door hem aangehaalde verslagen is zoo opvallend, dat om de eer van den schrijver te redden slechts een verklaring mogelijk is; B. heeft uit tweedehandsch bronnen geput, die zeer eenzijdig en onbetrouwbaar zijn. Dat is de indruk, dien men ook overigens uit de lectuur van het werk krijgt.

B. heeft vlijtig alles bijeengebracht, wat maar ergens geschreven of gesproken is tegen onze arbeidersbescherming en arbeidersverzekerings wetgeving, zonder onderzoek der bronnen, zonder kritiek, zonder eenige bespreking der reden, die hebben geleid tot het bestreden voorschrift. Zoo moet een eenzijdig en verkeerd beeld ontstaan. Het op die wijze verzamelde materiaal kan zeer zeker een oppervlakkig lezer kregel maken.

Het werkt al reeds door zijn overvloed, vooral wanneer het met geestigheid en spot wordt aangedragen.

Bij de belanghebbende werkgevers zal het als een woord van verlichting werken, een >woord te rechter tijd", en grooten bijval vinden.

In hoever de bijzonderheden, waaruit het geheel is samengegesteld, juist en rechtvaardig zijn, daarover hebben zij geen zorg. Maar wanneer reeds de enkele trekken van het beeld verkeerd en scheef zijn, hoe vertrokken zal het geheele beeld er dan uitzien.

In elk geval zijn ernstige zaken niet af te doen met spot en geestigheden.

Van een professor van de eerste Duitsche hoogeschool mag men een ernstigere behandeling der vraagstukken verwachten.

Voor alles moeten wij van hem verlangen, vooreerst een blijde, warme erkenning van de grondgedachten en strevingen der Duitsche sociale wetgeving.

Zeker, wij vinden eenige zinnen met zulk een erkenning, maar zeer sporadisch en bijna steeds met ironische omlijstingen, zoodat men gaat twijfelen, of ze wel van harte zijn.

Men leze b. v. de regels over de Zondagsrust, zoo erkent hij: »Zoodra men de uiteenzettingen en verslagen leest van verschillende tientallen van jaren en woord voor woord vaststelt hoe alles is ontstaan, dan zal men inzien, dat scherpzinnige mannen, met veel arbeid in den loop der jaren het systeem hebben uitgedacht en dat hieraan volstrekt geen nalatigheden of bureaucratische grillen aan ten grondslag liggen, maar de grootste moeilijkheid in de zaak zelf te vinden is.

«Ieder weet, dat de bescherming der arbeiders, de bescherming van leven en gezondheid niet is uit te voeren, zonder regeling door den staat, en dat de Duitsche wetgeving tot arbeidersbescherming oneindig veel zegen gebracht heeft." (blz. 26).

Dat verhindert hem echter niet zich vroolijk te maken over

»de taal van de wet", te spreken van »paragrafenverdraaingen", een beeld te schetsen, »hoe de paragrafen zich als 't ware draaien en rekken, om datgene uit te drukken, wat noodig en mogelijk is".

De leek die deze voorstelling leest, moet inderdaad verward raken.

Wie daarentegen de § 105 a tot 105 i zelf leest en doordenkt, zal den bouw onmiddellijk als logisch en duidelijk inzien

Wat vooral van beteekenis is; zij hebben de proef in de praktijk des levens volkomen doorstaan.

Elke Duitsche werkgever en arbeider weet heel nauwkeurig welke arbeid Zondags in zijn bedrijf geoorloofd is en welke niet, — en wie het niet weet, kan, wanneer hij niet liever den secretaris der kamers van koophandel of van de handwerkskammern, den secretaris van een volksbureau, etc. ernaar vraagt, het altijd bij de plaatselijke politie of den fabrieks-inspecteur te weten komen.

Wij zeggen stout: De Duitsche wetgeving tot bescherming van de Zondagrust is in haar formuleering de beste ter wereld, inzoover zij het best onderscheidt en rekening houdt met geoorloofden en ongeoorloofden Zondagsarbeid, en er zoo naar streeft tegenover werkgevers en arbeiders gelijkelijk rechtvaardig te zijn.

Of de uitvoeringsbepalingen materieel overal juist zijn, of in 't bijzonder niet hier en daar de Zondagsarbeid nog verder moest worden ingeperkt, is een andere vraag.

B. kritiseert met veel ijver en boosheid, maar deze kritiek is zuiver negatief.

(In een noot, voegt Dr. Hitze hier aan toe: Om een algemeen objectief beeld te krijgen der gewilde, bereikte en nietgewilde gevolgen der Duitsche sociale politiek heeft het Centrum op 15 Jan. 1913 bij de begrooting een voorstel gedaan: den rijkskanselier (ministerie van binnenl. zaken) te verzoeken, zoo spoedig mogelijk een >Denkschrift uit te geven, over de economische, hygienische, zedelijke en sociale resultaten van de Duitsche wetgeving tot bescherming en verzekering der arbeiders en de terugwerking daarvan op de industrieele ontwikkeling, vooral op grond van nauwkeurige rapporten der arbeidsinspectie. Dit voorstel is met algemeene stemmen aangenomen.)

B. vergeet geheel en al de positieve voorstellen en hun motiveering. Hij spot over den tekst der Zondagsrust-paragrafen, schijnt dan zelf echter in te zien, dat hij ook niet in staat is ze beter te maken. Waarom dan evenwel die spot?

Alleen om de tegenstanders van de Zondagrust een plezier te doen ?!

Wat in 't bijzonder de boven besproken »lijst" betreft, kan men het positieve doel van zijn kritiek zoo begrijpen: deze voorschriften eenvoudig op te heffen.

Maar dan ware het hier de plaats geweest, aan te toonen, dat deze overbodig zijn, of aan te toonen, hoe zij op andere wijze kunnen vervangen worden.

En daar B. overigens gaarne van de practici leert, dan had hij ook hier niet alleen bij de industrieelen om inlichtingen moeten gaan, maar ook bij arbeidersorganisaties, en daar het hier gaat om een goede uitvoering van de Zondagsvoorschriften ook door B. als materieel gerechtvaardigd voorgesteld, vooral bij de beambten van de arbeidsinspectie, of en hoe deze bepaling zou kunnen veranderd worden.

De ervaringen bij de uitvoering van de wet gedurende twintig jaren zijn belangrijker dan de geestige rede van Payer bij de behandeling van het wetsontwerp. De verslagen der. arbeidsinspecteurs bevatten een overvloed van materiaal juist over deze lijst.

Wanneer B. dit tenminste had doorgewerkt en op grond daarvan practische voorstellen had gedaan, dan zou hij de wet-