geving en de wetgevende factoren inderdaad een dienst bewezen hebben en misschien ook aan de werkgevers eenige verlichting hebben verschaft.

Prof. B. kan er van overtuigd zijn dat zoowel de regeering als de partijen onmiddellijk bereid zijn dit voorschrift af te schaffen, wanneer het overbodig of ondoelmatig mocht blijken te zijn.

Maar hier begint weer de twijfel van B. Hij is vol bitter wantrouwen tegenover de burgerlijke partijen, die hij juist meer of minder in den ban der arbeiders meent te zijn. Bij de sociaaldemocratie en het Centrum spreekt dat voor hem vanzelf; maar ook de huidige nationaal-liberale partij is niet geheel onbetwijfelbaar voor hem.

»Zelfs op het Pruisische huis van afgevaardigden hebben de laatste Rijksdagsverkiezingen invloed uitgeoefend, zooals ieder kan inzien, die de verslagen leest van 4 en 5 Maart (1912), waar de sprekers van bijna alle partijen wedijverden, zich bij de arbeiders aan te bevelen", (door op te treden voor een loonsverbetering der mijnwerkers in de Saarstreek).

(Rede op de algem. vergadering van de Verein deutscher Eisenhüttenleute, op 24 Maart 1912 in Düsseldorf, Stahl und Eisen No. 16).

B. beschuldigt dus deze sprekers van bewuste huichelarij en oogendienerij, hij neemt aan, dat zij tegen hun innerlijke overtuiging opkwamen voor de eischen der arbeiders.

B. schijnt in 't geheel geen gevoel te hebben voor de zwaarte van het verwijt, de persoonlijke beleediging, die in deze onderstelling ligt. Dat teekent. Merkt hij dan niet, dat hij daarmede diegenen in de hand werkt, die ook B. beschuldigen, dat niet eigen overtuiging, maar andere redenen de aanleiding waren, eerst voor de Duitsche hoogoveneigenaars en nu voor een grooter publiek de Duitsche sociale politiek in discrediet te brengen ?!

Wij willen dezen argwaan niet deelen, verzoeken dan echter ook, de eer en de eerlijkheid niet in twijfel te trekken van diegenen, die over de sociale politiek anders schrijven en spreken dan hij".

Tot zoover Prof. Dr. Hitze. Wij meenen, dat de »wetenschappelijkheid" van dezen hooggeleerden heer B. er voldoende mede aan de kaak gesteld is.

Het is echter teekenend voor de richting van De Nieuwe Courant en een bewijs wat men te houden heeft van bezwaren, die van die zijde worden ingebracht, dat zulke mannen als prof. B. ook ten onzent als autoriteiten aan de goedgeloovige menigte worden voorgesteld en aan hun werken eenige hoofdartikelen worden gewijd ter aanbeveling.

L. S. J. R.

BOEKBESPREKING.

PROF. Dr. KA RL BRUNNER. DER KINEMATOGRAPH VON HEUTE — EINE VOLKSGEFAHR. Verlag des Vaterlandischen Schriftenverbandes, Berlin.— M. o.jo.

Voor degenen, die in den strijd tegen het dreigende bioscoopgevaar belang stellen, een zeer lezenswaardig brochuurtje.

Prof. Brunner is paedagogisch adviseur der Berlijnsche filmcensuur en heeft als zoodanig een schat van ervaringen opgedaan.

Puttend uit die ervaringen en uit eigen opvoedkundige inzichten weet hij op dikwijls pakkende wijze de betreurenswaardige uitwassen van het hedendaagsch bioscoop-bedrijf aan te toonen, voornamelijk zooals die in de kleinere bioscoop-theaters worden aangetroffen.

De wortel van het kwaad ligt bij de filmfabrikanten, die zonder eenig gewetensbezwaar met de afschuwelijkste sensationeele drama's, welke slechts op de lagere menschelijke instincten speculeeren, de markt overstroomen.

Aan het slot een pleidooi voor wettelijk geregelde censuur en bescherming der jeugd.

Het werkje is een waardevolle bijdrage tot de reeds zoo omvangrijke bioscoop-literatuur. Z.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

DE PA US O VER R. K.

PA TR O ONS OR GANISA T1E.

Den 30 Maart ontving Z. H. de Paus in particuliere audiëntie den HoogEerw. Heer Prof. L. van Aken, uit Heeswijk, en zijn reisgezel, Prof. M. v. Veghel.

Door vriendelijke bemiddeling van Z.E. Kardinaal Van Rossum, hadden zij het voorrecht door Zijne Heiligheid in diens studievertrek te worden toegelaten. De Kardinaal was zoo welwillend hen in eigen persoon naar het Vaticaan te begeleiden, en in een voorafgaande audiëntie werd de H. Vader door den Kardinaal ingelicht omtrent den persoon en de werkzaamheid van Prof. van Aken, als organisator der Katholieke Patroons.

Zijne Heiligheid was bizonder ingenomen met dat streven, en liet gaarne toe, dat de beide Norbertijnen persoonlijk aan hem werden voorgesteld. Met een eerbiedwekkende beslistheid zei de Paus het volgende:

»Carissime Prior, beste prior, ik heb tot mijn groote vreugde van Kardinaal Van Rossum vernomen, welk heilzaam en aanbevelenswaardig werk gij doet, om de Katholieke patroons in uw land te vereenigen in katholieke organisaties. Ik dank u ten zeerste, voor den arbeid, dien gij voor dat doel verricht. Ik zal u ten spoedigste en zeer gaarne een brief zenden, in den geest van het bekende stuk, door graaf Medolago geschreven over de katholieke patroonsvereeniging in Italië. Gij doet een prijzenswaardig en hoogst nuttig werk. Ik zegen van harte uw arbeid, en smeek Gods zegen daarover af. Want het is nuttig en noodzakelijk, dat, waar de arbeiders zich op katholieken grondslag vereenigen, de patroons evenzoo doen. Ik zal dat spoedig ook in een brief aan u herhalen. Ga moedig voort. En zeg in uw vaderland dat ik mijn bizonderen zegen geef aan de katholiek vereenigde arbeiders, en niet minder aan de patroons, die zich reeds katholiek vereenigd hebben. Ik dank en zegen u van ganscher harte".

Reeds twee dagen later ontving Prof. van Aken een eigenhandig schrijven van Z. H. den Paus, waarvan de vertaling aldus luidt:

»Voor onzen geliefden zoon, den Premonstratenser kloosterling Van Aken, Prior in de Abdij te Heeswijk, die zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor de oprichting in katholieken geest, voor de leiding en den vooruitgang van patroonsvereenigingen in Nederland, bidden wij God, dat hij met niet minder succes eene vereeniging van alle patroons moge tot stand brengen, gegrond op de voorschriften van het H. Evangelie en deze vereeniging tot hoogen bloei moge geleiden, tot welzijn der vereenigingen van patroons en werklieden en van de gansche maatschappij. Aan hem en aan alle vereenigingsleden geven wij van harte den Apostolischen zegen."

w.g. Pius P. P. X.

Gegeven in het Vaticaan 2 April 1913.

Van harte hopen wij, dat, na de krachtige woorden van Mgr. Callier op de zilveren feestviering van den R.K. Volksbond, en dezen zoo duidelijk uitgesproken wensch van Z. H. den Paus, de R. K. Patroons zich evenals de arbeiders in Katholieke vereenigingen zullen aaneensluiten.