FEUILLETON.

ADEL IM BOERENBLOED.

NAAR GEORG HEINRICH DA UB.

DOOR J. A. LINSSEN. — 26.

XXVII.

Toen Theo Starke op een der schoone lentedagen, welke ditmaal reeds in April begonnen, zeer vroeg ontwaakte, was in hem het besluit gerijpt, zijn broer Frits, die juist twintig jaar geworden was, voortaan de leiding van het werk op het erfgoed over te laten. Bij het ontbijt zeide hij dan ook tot hem:

» Frits, laat straks je paard zadelen; wij willen samen eens een rit maken over onze eigendommen."

Den jongere, die zijn volwassen halfbroeder zeer genegen was, klopte het hart. Ongeduldig van verwachting was hij reeds te paard gestegen, nog vóór Theo naar buiten getreden was.

Het was nog in de eerste morgenuren. toen zij wegreden. Een frisch windje kwam uit het Roerdal en verjoeg de witgrijze nevels, welke daar over het water zweefden. De bodem was vochtig en dampte, toen de zonnestralen hun vruchtbaar verwarmingswerk begonnen. Aan grashalmen en struiken schitterde de dauw.

»Ik wil je vandaag eens wijzen, hoe ver onze eigendommen zich uitstrekken. Onthoud nauwkeurig de grenzen, Frits," sprak Theo en dan reed men, met volle teugen genietend van de betoovering van den prachtigen morgen, dwars het veld in.

Als na den dood zijns vaders geboren zoon had Frits eigenlijk, zooals het de traditie was, een «.geleerd beroep" kunnen kiezen. Maar de jonge man was landbouwer uit roeping, uit hart en ziel. Theo had zijn moeder bij het oogstfeest zeer juist gezegd: hij is een beter landman dan ik ; hij is er met al zijn gedachten bij; binnen eenige jaren kan hij mij vervangen.

Zooals hij daar te paard naast hem reed, een halve lengte achterblijvend, om zijns broeders woorden beter te kunnen hooren, nauw ingesloten in zijn wollen buis, op zijn kroeshaar een lakensche pet, zag hij er als een geboren landman uit. Het oog, klaar en blij in de wereld blikkend, verried, dat hij op al de kleine teekens acht gaf, door middel waarvan de landman raadt, wat de naaste dagen aan wind en weder brengen zullen. In Theo's school was hij grondig theoretisch en practisch gevormd geworden, zoodat hij op den vinger optellen kon, wanneer de verschillende vruchtsoorten gezaaid en geoogst werden, maar ook wist, waar en hoe men ze het beste te gelde maakte, welken grond ze noodig hadden en welk soort voor een bepaalden grond de rentabelste was.

Ongeveer een uur hadden zij gereden en pas de ronde om hunne weilanden gedaan, welke zich met een punt uitstrekten tot aan den watermolen, die op dat uur reeds vlijtig maalde.

»Kijk daar — Karel!" zeide Frits, die met scherpen blik op het steenachtige terrein der berghelling aan gene zijde van de Roer den schaapherder herkende, die op weg was naar het terrein, waar de schapen gewoonlijk graasden.

ïlk zie hem niet — ik vrees, dat mijn oogen zwakker worden," meende Theo als in zich zelf.

»Zie je den jongen ook ?"

»Ja — Frans is dicht bij hem", antwoordde Frits.

Na een korten rit hadden zij hunne uitgestrekte stukken bouwland bereikt en zagen nu eerst voorgoed, dat het lente was —■ de tijd van zaaien.

»Een zaaier ging uit, om te zaaien!" zeide de jongere Starke. »Frits — die tijd is voorbij, waarin de menschen het zaad zelf uitstrooiden. Ik heb 't nog gezien en zelfs gedaan; jij en onze nakomelingen zullen alles met de machines doen."

«Vroeger was 't mooier — thans is 't rentabeler."

»Schooner was 't vroeger!" bevestigde Theo, in wien de dichter ontwaakte. »Ja, het was een onbeschrijfelijk heerlijk gevoel, de

eene handvol zaad na de andere uit te strooien met de gedachte: binnen eenige maanden geeft God je het twintigvoudige weder."

Toen zij nader kwamen, zagen zij de machines werken. Eenige akkers, welke zich onafzienbaar ver uitstrekten, droegen reeds het groene kleed van overwinterd zaad. Andere werden door vlug werkende electrische ploegen bewerkt. Het was een lust, die strooken bruinen grond met het oog te volgen, hoe ze van onder de scherpe ploegscharen oprezen, zich in de lucht verbrokkelden en in de voren terugvielen. Een eigenaardige lucht steeg daarbij uit den bodem op, een vette, verkwikkende geur, welke voor den landman de levensadem is, maar ook den stedeling, die zich van uit de ongezonde, bedompte straten in de lentelucht naar buiten begeeft, verfrisschend tegenwaait. Uit Theo's oogen straalde een blijde glans; zijn broeder snoof gretig den bodemgeur op en riep:

iTheo — dat zijn onze akkers !"

De goed gemeste, ook van moderne voedingsmiddelen behoorlijk doortrokken bodem nam na flinke bewerking met ploeg en egge het door zaaimachines gelijkmatig uitgestrooide zaad voortreffelijk op. Achter den zaaimotor volgden de apparaten, welke voor het gelijk-maken der akkers zorgden.

De oude Huszmann, door zijn heer gewenkt, gaf eenige inlichtingen en Theo zeide:

» Huszmann — als ik naar Münster ga —je weet't immers moet hij hier de meester zijn. Je kunt hem omtrent een en ander op de hoogte brengen, Huszmann."

»Ja, ja — ik zal 't doen, heer!" zeide Huszmann en ging weer heen.

De ruiters kwamen na een vluggen rit van een half uur langs struikgewas en dennenbosschen aan de grenzen van het bouwland. Daar begon een rotsachtige bodem, welke aan alle cultuurproeven hardnekkig weerstond en niets voortbracht. Hier was het rijk van den braambezie- en bremstruik.

»Hier wil ik later een suikerfabriek bouwen," meende Theo, die altijd nog nieuwe plannen in het hoofd had, om de opbrengsten van het goed te vergrooten.

Midden door dit kale terrein voerde de breede straatweg naar de provinciestad, dezelfde straatweg, waaraan, dieper naar het dal, eens de marskramer Klaas Kürling vermoord was. Theo reed in de richting van dien weg, wijl hij door dezen te volgen een zijweg kon bereiken, welke hem vlug naar het slot Uhlenhorst voerde. Want inderdaad had de jonge graaf dikwijls van zijn raadgevingen gebruik gemaakt, en ook vandaag was hij wederom verzocht naar het slot te komen. Theo nam dus afscheid van zijn broeder, die langs den kortsten weg naar de hofstede terugkeeren en daar een oogje in het zeil houden wilde bij het uitzoeken der pootaardappelen. Vooraleer Frits wegreed, riep hij zijn broeder toe :

jHet zou me zeer verwonderen, als dat niet het rijtuig van den landraad was, dat daar komt aanrollen. Ge zult elkaar ontmoeten."

Langzaam het rijtuig tegenrijdend, welke aan het scherpe oog van zijn broeder niet ontgaan was, kon Theo Starke na eenige minuten den landraad v. Sporck begroeten, die met eene dienstreis door de streek belast was.

«Rijdt u met mij naar het slot?" vroeg deze na vriendelijken groet den jongen grondbezitter op jovialen toon, toen men den bedoelden zijweg voor zich had.

«Ik ben juist op weg daarheen, mijnheer de geheimraad."

»Zeg ereis, beste Starke, is die Harald nu werkelijk een zoo

slecht beheerder?"

»Hij betert zich, naar ik hoop, mijnheer de geheimraad," antwoordde Starke voorzichtig.

»Mij is de droevige geschiedenis van zijn vader ter oore gekomen," voer de beambte voort. »Het deed me bepaald leed —