GELOOFSVERDEDIGING.

LUTHER.

D. Verwarring te Worms.

Half December 1520, kort na zijn aankomst te Worms, had de pauselijke gezant aleander geschreven, dat een legioen berooide edelen onder aanvoering van Hutten naar het bloed der geestelijkheid dorstte en slechts op een gelegenheid wachtte om los te breken. Tijdens den Rijksdag waren er 'alle teekenen, die de uitbarsting van strijd en oproer aankondigden.

In de stad Worms zelf heerschte de grootste verwarring.

Alles was er „woest en wild". „Er gaat schier geen nacht voorbij — berichtte Dietrich Butzbach 7 Maart 1521 van Worms — of er worden drie of vier menschen vermoord. De keizer had een provoost, die over de honderd menschen verdronken, opgehangen en gedood had." De vasten werd niet gehouden: Men steekt, men hoereert, men eet vleesch, schapen, kippen, duiven, eieren, melk, kaas, en het is er zulk een rommel, als in Vrouw Venus' berg." „Weet ook, dat vele heeren en vreemde lui hier sterven, die zich allen dood drinken aan den krachtigen wijn." (bij janssen, Geschichte des deutschen Volkes. Bd. II, 171. 172).

Had Aleander met Caracciolo reeds op zijn reis naar Worms aan een aanslag van Hutten blootgestaan, na zijn beroemde Rijksdagrede was hij in Worms zijn leven niet meer (zeker. Hij kon zich niet op straat vertoonen, of hij werd door het gepeupel beschimpt en met den dood bedreigd.

Luther werd door het volk als een nieuwe Mozes en als de tweede paulus 'geprezen. Hij is —- zoo verklaarde een zijner aanhangers publiek op de markt voor de saamgestroomde volksmenigte — een grooter kerkvader dan augustinus; deze is een zondaar geweest, heeft kunnen dwalen en heeft ook gedwaald, maar Luther is zonder zonde en heeft daarom nooit gedwaald!! (bij Janssen, t.a.p. Bd. II. 172). De reeds in zwang gekomen afbeeldingen van Luther met een heiligenkrans of met den H. Geest in de gedaante van een duif boven het hoofd, zoo ook de voorstellingen van Luther en Hutten als de twee „voorvechters der christelijke vrijheid" werden in het openbaar verkocht. De Lutheranen richtten in Worms een drukkerij op, welke slechts anti-katholieke geschiften de wereld in zond. Hutten's zendbrieven en talrijke schotschriften, vol spot en hoon tegen luther's tegenstanders, gingen van hand tot hand.

Vooral Hutten roerde zich. Tegen de pauselijke gezanten richtte hij de gemeenste dreigbrieven, waarin hij hen voor de geweldigste roovers en de smerigste bedriegers uitmaakte. „Alle vlijt zal ik aanwenden — schreef hij aan Aleander — allen ijver bij zetten, alle krachten inspannen en alles beproeven, dat gij zonder leven, als een lijk, er uit gesleept wordt, gij, die vol woede, waanzin, zonde en ongerechtigheid tot ons kwaamt." (bij Janssen t.a.p. Bd. II. 172.)

Ook naar de op den Rijksdag aanwezige kerkvorsten en hooge geestelijken slingerde Hutten de smadelijkste beschimpingen. Zij zijn volgens hem verleiders van den keizer en met alle mogelijke zonden bezoedeld- Pakt u weg — 'schreef hij — van de reine bronnen, gij onreine zwijnen! Weg met u uit het heiligdom, gij|, verdoemde kooplieden! Ziet gij niet, dat de tocht der vrijheid waait, dat de menschen, de tegenwoordige toestanden moede, nieuwe trachten in te voeren? Ik zal prikkelen, aansporen, ophitsen en dringen tot vrijheid." Geen, die ook maar wat moed heeft — zeide hij — kan z'ich meer bedwingen, om niet met geweld tegen hen los te 'stormen en dood en verderf over hen te brengen, (bij Janssen, t.a.p. Bd. II. 172 173.)

Zelfs tegen den Keizer stiet Hutten zijn bedreigingen uit. „Onze verwachting was — zeide hij in een zendbrief aan Karel V — dat gij ons van het Roomsche juk zoudt bevrijden, de pauselijke dwingelandij zoudt vernietigen. Geven de Goden, dat op uw begin spoedig wat beters volge!" Wanneer echter ook de keizer — zoo verklaarde hij verder — de vernedering van Duitschland zou toelaten, dan zouden andere Duitslche mannen, zelfs op gevaar af hem voor een tijd lang te beleedigen, handelend optreden, (bij Janssen, t.a.p.

II- 173)-

Een verschrikkelijke opgewondenheid maakte zich van de gemoederen meester. Algemeen werd igezegd, dat een groote slag tegen de geestelijkheid zou geleverd worden en de berooide adel hlle geestelijke Igoederen zou bemachtigen. Aleander's berichten toonen, dat men in Worms iederen dag vreesde voor een overrompeling, voor een uiteenjaging van den Rijksdag door de revolutiepartij, welke nog des te meer te duchten was, wijl de keizer geen troepen tot zijn beschikking had.

De pauselijke gezanten smeekten Karel V, dat hij hun leven tegen de met alle volkenrecht in strijd zijnde dreigementen zou beschermen. De keizer stond onmachtig]. Soldaten had hij niet. Bovendien, wijl hij Sickingen nog in zijn dienst had, kon hij Hutten niet tot verantwoording roepen. karel zond zijn kamerheer Armstorff naar Hutten, om hem met een jaargeld van 400 gulden den mond te stoppen. Dit hielp iets. De „fiere" „voorvechter der christelijke vrijheid" liet zich Igedeeltelijk winnen. Op 6 April richtte hij tot den keizer tenminste een verontschuldigingsschrijven, waarin hij echter de pauselijke gezanten toch nog heftig aanviel.

„Hoe smadelijk het is — schreef Aleander i 5 April —■ zich dergelijke dingen te moeten laten welgevallen, kunnen wij den keizerlijken maar niet recht zóó duidelijk genoeg maken, dat zij naar middelen grijpen om ze af te weren; zij halen veeleer de schouders op en betreuren in hun tegenwoordigen toestand bij gebrek aan soldaten niet anders te kunnen handelen. Waarlijk, slckingen alleen is thans in Duitschland koning; de andere vorsten leggen de handen in den schoot, de prelaten sidderen en verstoppen zich als konijnen, de heele wereld heeft den papen den dood gezworen." (bij Pastor, Oeschichte der Papste. Bd. IV. 1. Bd. 296) Bd. II. 173.)