daar het systeem anders toch zijn doel niet zou bereiken. Anders zouden eenige personen wellicht duizenden als winstaandeel krijgen, terwijl de groote massa, van welke elk afzonderlijk misschien het tiende of vijftiende deel als loon krijgt van het salaris der bovengenoemde personen, daardoor ernstig zou worden benadeeld. Daarom zou een grens moeten aangegeven worden, doordat bepaald werd, dat alleen die arbeiders een winstaandeel kregen, wier loon 18—2400 gulden niet te boven gaat.

Een belangrijke vraag is nog, hoe het winstaandeel geregeld zal worden voor die arbeiders, die pas in het midden of bij het einde van het jaar in een bedrijf komen? Deze vraag kan zoo opgelost worden, dat diegenen, die pas in het tweede kwartaal in een bedrijf komen, zijn uitgesloten van de winstverdeeling over dat jaar. Zij hebben immers geen vol jaar in het bedrijf gewerkt, dus eigenlijk ook geen recht op de over het geheele jaar gemaakte winst. Zeer zeker heeft de betreffende arbeider door zijne, zij het ook korte werkzaamheid in het bedrijf, medegeholpen, om de winst te vergrooten.

Maar daartegenover staat, dat de arbeiders, die reeds langer in dat bedrijf werkzaam zijn, in de voorgaande jaren meeholpen, om de goede grondslagen van het bedrijf te leggen, waarvoor hun een klein voorrecht toekomt op den pas aangestelden.

Anders staat het geval wanneer een arbeider in den loop van het jaar heengaat, ontslagen wordt of sterft. In die gevallen moet zoo iemand, wanneer hij recht op een winstaandeel heeft, de winst worden uitbetaald, zij het ook pas aan het einde van het jaar. Zeker is het dat daar, waar de winstverdeeling inderdaad een weldaad is voor de arbeiders, ook de verwisseling van personeel niet groot zal zijn. Het vastzetten van het aandeel van eiken arbeider, zou het beste geschieden door een arbeiderscommissie door alle arbeiders gekozen. Daardoor zou elk wantrouwen reeds bij voorbaat zijn uit den weg geruimd. Verder zouden de winstaandeelen niet door de firma mogen worden ingehouden of slechts ten deele worden uitbetaald. Daarmede zou een toezicht op de arbeiders worden uitgeoefend en deze direct tot onzelfstandigheid worden gebracht. Wanneer met het systeem goede resultaten bereikt willen worden, dan moet het aandeel bij het einde van het jaar geheel worden uitbetaald.

Al die voorschriften ontnemen het aantrekkelijke aan de zaak en doen hem als een paradepaard voorkomen, dat bijna niemand bestijgen wil.

De verhouding tusschen het loon en het winstaandeel is eveneens een belangrijke kwestie. Het winstaandeel van den arbeider mag op zijn loon geen nadeeligen invloed uitoefenen. Loon en winstdeel zijn twee geheel van elkander gescheiden dingen, waartusschen geen verband bestaat.

Het loon wordt betaald voor verrichten arbeid. De winst wordt betaald uit de overschotten. Bij aanbieding van zijn arbeidskracht is de arbeider zijn eigen ondernemer en kan ook, van een oogpunt van recht beschouwd, voor zijn aan den werkgever verhuurde arbeidskracht, een overeenkomstige belooning verlangen. Dit loon mag niet daarom minder zijn, omdat de arbeider in de winst deelt, anders zou men hem iets geven, wat men hem tevoren ontnomen heeft. Het loon moet zich toch steeds richten naar den te verrichten arbeid. Zeer dikwijls is in dit opzicht de opvatting van werkgever en arbeider geheel verschillend. Maar maathouden is ook hier een gebod der rechtvaardigheid.

Hetzelfde geldt ook bij eventueele looneischen. Ook hier gaat het er om, of het loon overeenkomt met den te verrichten arbeid en met den levenstoestand van den arbeider. Is in een bedrijf de winstdeeling ingevoerd, dan geeft deze een middel om den arbeiders te zeggen, dat het nutteloos is, den boog te strak te spannen.

Wanneer de productiekosten van een artikel niet in overeen¬

stemming kunnen gebracht worden met den verkoopsprijs, dan doet zich dit ook gevoelen bij de winstverdeeling.

Voor den werkgever is maathouden in tegenovergestelde richting een gebod van pieteit; door beneden hetgeen verplicht is te gaan, zou hij zijn eigen belangen schaden.

Contractueele vaststelling der loonen is het beste middel, om zoowel den werkgever als de arbeiders te beschermen tegen onaangename toestanden.

Goede loonen en aandeel in de winst heffen elkaar niet op, maar kunnen goed overeengebracht worden. Sociaal inzicht is overigens een noodzakelijk vereischte.

Wat aangaat de winstverdeeling in slechte tijden. — ontwikkelde arbeiders zijn verstandig genoeg om in te zien, dat zij geheel van winst moeten afzien of zich tevreden moeten stellen met een gering bedrag.

In zulke tijden kan men met georganiseerde arbeiders eerder tot overeenstemming komen, dan met ongeorganiseerden, daar deze laatsten het inzicht in het economisch leven doorgaans ontbreekt.

Daar het deelen in de winst door de arbeiders van zoo ingrijpende beteekenis is, moeten wij ook zijn verhouding tot de vakbeweging beschouwen, daar immers de vakbeweging de economische belangenvertegenwoordiging is der arbeiders.

Wanneer onze ondernemers eenmaal zooveel socialen geest bezitten, dat zij den arbeiders de hun rechtens toekomende winstaandeelen toekennen, dan zal ook de tijd gekomen zijn, dat wij niet meer in zulk een omvang als thans loonstrijden zullen te voeren hebben.

Door het deelen in de winst zijn de arbeiders meer dan tot dusver persoonlijk en materieel bij het bedrijf geïnteresseerd, wat eveneens een reden is om de tegenstellingen niet scherper te maken dan zij reeds zijn. De werkgever zal ook in den arbeider niet meer iemand zien, die hem ruïneeren wil, maar hij zal inzien, dat de goede werking van het systeem, ook in deze richting, een goeden uitslag verzekert. De vakvereenigingen zullen dan haar taak meer zoeken in het behouden van het bestaande. Vooral bij economische depressies zullen zij naar het recht moeten zien. In tijden van goede handelsjaren zal het arbeidsloon zich moeten aanpassen aan de algemeene toestanden der arbeiders (duurte enz.), alsook aan hun hoogere levensbehoeften (ontwikkelingsstrevingen, betere woningen en inrichting daarvan, kunst, schouwburg, sport, enz.).

De arbeidersorganisaties zijn ook dan, wanneer eenmaal winstdeeling bestaat, nog niet overbodig, maar ook dan nog zullen zij vele zaken hebben te vereffenen.

Ook dan nog zullen kleinere en grootere misstanden blijven bestaan, geschillen omtrent loon, arbeidsduur enz. zullen ook dan moeten bijgelegd worden.

Wat echter wel uit den weg geruimd kan worden, dat zijn de zoo dikwijls te voorschijn komende, afgrond-diepe klassetegenstellingen tusschen twee op elkaar aangewezen klassen der maatschappij.

De mogelijkheid om elkander te leeren verstaan is niet meer in zulk een ver verschiet te zoeken. Stakingen b.v. zullen, naar mijn meening veel minder voorkomen dan nu. Arbeider en arbeidgever staan dan veel dichter bij elkaar dan nu, overeenkomst is daarom al veel eerder mogelijk, en geen der contractanten heeft er belang bij, het overmatige van den andere te verlangen. De arbeider weet, dat hij evenveel aandeel heeft in de zuivere winst als de ondernemer zelf, de werkgever heeft daarentegen het bewustzijn, dat de arbeider met al hetgeen hij en waarmede hij het moet bearbeiden, even spaarzaam omgaat, als de ondernemer zelf zou doen. Ontstaat echter toch een strijd, dan zal deze beslist niet meer met zulk een bitterheid worden gevoerd, als heden