nog meermalen geschiedt. Niet, zooals nu zoo dikwijls gebeurt, zullen de wapenen in gift gedompeld zijn en de geslagen wonden zullen spoediger genezen zijn.

In 't kort zullen wij nog een blik slaan op den rechtsgrond der deeling van de arbeiders in de winst.

Doordat een kapitalist zijn geld in de industrie steekt, wil hij zich grootere winsten verschaffen dan bij een deponeering tegen 4%. De meerdere winst kan hij met de beste machines niet alleen maken; arbeidskrachten zijn daarvoor onontbeerlijk.

Ofschoon deze arbeidskrachten »alleen" de machines bedienen, zijn zij in de industrie en voor den werkgever niet te ontberen, daar ook de meest volmaakte machine nooit werkt zonder medewerking der menschen. En ten slotte is ook de beste machine een product van den menschelijken geest, waarop niet alleen hij recht heeft, die haar met zijn kapitaal kan koopen, maar hier komt min of meer het democratische recht bij te pas.

Wel is waar is met den goeden gang der zaken onscheidbaar een juiste berekening van in-en verkoop verbonden, wat overigens een eigenschap van een industrieel moet zijn.

Het geheel staat ten slotte echter ook nog in het licht of de schaduw van geluk of ongeluk. Is de ondernemer bekwaan en geschikt om een zaak te leiden, dan zal de winst van de zaak daardoor toenemen. Daarmede is evenwel niet gezegd, dat alles alleen aan zijn energie is te danken, want bij zijn geheele werkzaamheid gebruikt hij ten slotte middelen, waarop de geheele gemeenschap dezelfde rechten bezit als de enkele mensch, die echter door de gemeenschap op dezelfde wijze zouden gebruikt kunnen worden, anders zouden zij in plaats van nuttig, schadelijk werken.

Ten slotte heeft ook elke mensch den moreelen plicht niet alleen zich zelf, maar de gemeenschap te dienen.

Niet alleen de arbeider moet zich dit tot plicht stellen, maar ook de ondernemer.

Is de ondernemer een slecht zakenman, werkt hij met ouderwetsche machines, kan hij geen berekeningen maken, dan zullen ook de beste arbeiders het bedrijf niet in de hoogte brengen.

Staat aan het hoofd een intelligente man, die zich echter moet tevreden stellen met minderwaardige arbeiders, dan is dit een hindernis voor de ontwikkeling van de zaak.

Daaruit bliikt, dat plichtsverzuim en onbekwaamheid nadeelig werken en ook in de industrie het spreekwoord wordt bewaarheid : De rechte man op de rechte plaats.

R.

BERICHTEN EN M ED E D E E L I N G E N.

TO YNBEE-AR BEID.

De talrijke congressen, redevoeringen, debatten, vergaderingen enz., over sociaal-politieke-onderwerpen, de verdienstelijkste daden van sociale welvaartszorg, welke onzen tegenwoordigen tijd kenmerken, hebben de diepe klove, welke ons volk in twee vijandelijke kampen verdeelt, nog geenszins overbrugd.

Geen sociale onderrichtingen, geen sociale weldaden kunnen wezenlijk verandering brengen in de gezindheid van volkskringen, waarin het wantrouwen tegen de bezittende klassen diep ingevreten heeft, zoolang deze volkskringen niet zien, dat men in hen den mensch, den christen, hoogschat en waardeert, dat men nader tot hen wil treden, hen als vriend, als evenmensch behandelen wil.

Een blik op den z.g. Toynbee-arbeid, welke in Engeland vooral verricht wordt, kan een aanwijzing geven van den weg, welke tot bijeenbrenging der vijandige klassen moet worden ingeslagen.

De reusachtige industrialiseering had ook in Engeland de scherpste tegenstellingen in bezit en beschaving met zich gebracht. Vooral de toestand der Oost-Londensche bevolking bood een afschrikwekkend beeld van het moderne grootstad-leven. En de ellende van 't Londensch proletariaat, samengaand met een verontrustenden geest van verbittering, nam steeds grooter afmetingen aan.

Te dier dagen drongen, vooral bij de academische jeugd, de woorden in het sociaal bewustzijn, welke Frederic Ozanam, de leider der sociale studenten in Frankrijk, eens gesproken had: »De jonge studenten moeten weten, wat honger en dorst en volslagen-onbemiddeld-zijn beteekent. Zij moeten ongelukkigen zien, kranke ouders en weenende kinderen. Zij moeten dezulken zien en liefhebben". Nadien vestigde zich Denison als een der eersten in het treurigste arbeidskwartier van Oost-Londen. Arnold Toynbee, diep getroffen door den nood der grootstadbevolking, verliet de Oxfordsche Universiteit en werd voor de ongelukkigen in White-chapel een onvermoeide vriend en helper. Hij leidde een leven van zelfverloochening. En een jaar na zijn vroegtijdigen dood, 1884, verhief zich, op de plaats van zijn werken, een roemvol herinneringsteeken aan den grooten philanthroop, de Toynbee-Hall »een burcht van offervaardige naastenliefde", wiens eerste leider, Barnett, tot de studenten, die, van Toynbee's geest vervuld, van Oxford naar Londen kwamen, de gedenkwaardige, onvergetelijke woorden sprak: Als gij den arme liethebt, als gij deelname gevoelt voor het zwoegen van den arbeider, waarom komt gij dan niet en leeft met hen — niet als voornamen, die zich verwaardigen onder de geringeren te wonen, niet als reinen, die de gevallenen helpen willen, niet als ontwikkelden, die de onontwikkelden onderrichten willen, niet als vertegenwoordigers van een verfijnde levensopvatting, die den volkssmaak willen kuischen, maar eenvoudig als buren, als vrienden, als medeburgers?".

De werkzaamheden, verricht door de Toynbee-hall's en soortgelijke instellingen, welke zich in Engeland en Noord-Amerika snel hebben ontwikkeld, zijn veelvuldig en vruchtbaar. Er worden lezingen en voordrachten gehouden, verschillende clubs opgericht als turnclubs, wandelclubs, reisclubs. Er worden arbeidsbeurzen gesticht en bureaux voor rechtskundige en geneeskundige adviezen. Verder wordt door de leden toezicht gehouden op het school-onderricht, worden kinderen uitgezonden naar vacantie-kolonies, en de openbare ervaringen der Toynbeehalls vormen het uitgangspunt bij vele vragen van sociale politiek of openbare welwaartszorg.

Voor de studenten geldt het in zekeren zin als een eereplicht, één dienstjaar bij deze settlements te hebben doorgemaakt en als afsluiting van de universiteits-vorming zulk een »hoogeschool voor sociale vorming" te hebben bezocht, voor men aan het openbare leven gaat deelnemen. En hoe heel anders, hoe veel praktischer, met hoe veel helderder inzicht staan deze jonge academici tegenover het leven. De man, die later in staatsof stadsbestuur te spreken of te beslissen heeft, wordt omgeven door weldoende herinneringen uit dien tijd, toen hij onder het volk leefde als vriend en gezel, toen hij zijn levenswijze, zijn nooden en verlangens, zijn werk, zijn woning, zijn kinderen dag aan dag voor oogen had. En zulke mannen zullen het bewerken, dat een volk, hetwelk zich dreigt af te scheiden in twee groepen, die elkaar niet verstaan, weder tot éénheid en kracht geraakt.

Van den kant van welgestelde personen bestaat de deelname ; aan de sociale actie vaak alleen in een overigens zeer prijzenswaardige meer of minder rijke ondersteuning van verschillende welvaartsinrichtingen. Aan opoffering der eigen persoonlijkheid,

wat veel waardevoller is, wordt veel te weinig gedacht. Een jaar