dagen dikwijls aan zijn schrijftafel, lezend of wel schrijvend aan een boekwerk, dat hij onder handen had. iHeeroom Volkenhoff", zooals het landvolk hem noemde, was sedert jaren bezig, de ervaringen zijns levens ten nutte te maken, door ze neder te leggen in apologetische en philosophische geschriften.

Wijl hij over twee jaren zijn gouden priesterjubilé hoopte te vieren, had hij dezer dagen een sedert lang gesloten gehouden schuiflade van zijn schrijftafel geopend en eenige daarin liggende zaken — boeken, platen en beschreven vellen papier — voor den dag gehaald, dingen, welke hij met vochtig oog beschouwde.

Zijn eerste brevier lag daar voor hem, een geschenk van den toenmaligen regent van het seminarie te Paderborn. Tot een bundel saamgebonden bevonden zich daar de felicitatiebrieven, welke hij bij het feest zijner priesterwijding ontvangen had; bovenop een schrijven zijner moeder, wier met bevende hand geschreven briefje hij telkens weer met diepe ontroering las en herlas. Voorzichtig legde hij die voorwerpen weer op hunne plaats. Alleen een klein, in rood fluweel gebonden boek met gouden slot hield hij in de hand.

Dat was een dagboek uit den tijd van zijn seminarieleven, dat was het schrijfboekje, waarin hij die dagen zijn vurig hart uitstortte, zich zelf belovend, een priester met grooten zielenijver te worden, dat was de trouwe vriend, wien hij in de geheimste uren de geheimste gedachten toevertrouwde. — Gedachten, zoo schoon, zoo ideaal, zoo verheven en rein, dat de grijsaard van heden een geheimen eerbied gevoelde voor den jongeling dier lang vervlogen jaren. In dit roodfluweelen boekje stonden spreuken uit de Kerkvaders, welke hem destijds bijzonder getroffen hadden, en welker innerlijke waarheid hij zoo dikwijls aan zijn levenservaringen had kunnen toetsen. Daar vond hij uittreksels uit boeken, welke hem een halve eeuw geleden dierbaar geweest waren en waarvan vele reeds lang den weg gegaan waren van vele boeken. Op die bladzijden bevonden zich schetsen, ideeën, plannen van boekwerken, welker uitvoering eerst de toekomst brengen zou; want tijdens zijne jaren van uitgebreide zielezorg had de priester zeer dikwijls het offer moeten brengen, te doen wat zijn plicht hem gebood, terwijl hem zijn neiging tot heel andere dingen dreef.

De goede castellaan, die hem in die vervlogen dagen den inkt bezorgd had, moest wel een heel slechte soort ingekocht hebben, want dikwijls was het den lezenden Pastoor niet mogelijk, te ontcijferen, wat hij destijds zelf geschreven had. Menigmaal gleed een glimlach over des grijsaards trekken, als hij een zinswending vond, welke van zijn idealisme dier dagen getuigde. Hoe had een vriend eens in een kantteekening een zijner op¬

stellen gerecenseerd? — gezwollen en bombastisch! — O God! Het leven had hem de moeilijke kunst geleerd, nuchterder, prozaïscher te denken en te schrijven.

Heden zocht de oude pastoor in zijn seminariedagboek geen herinneringen; hij meende zich eerder een vertaling te herinneren, welke hij destijds van de Confessiones van den H. Augustinus gemaakt en bij wijze van uittreksel in het roodfluweelen boekje geschreven had. Juist: daar las hij:

Van de waarde en beteekenis van ons geheugen.

(Aug. Conf. X, 8.)

»... Boven het stoffelijke verhef ik mij op mijn weg tot God; ik wandel nu in het wijde gebied van mijn geheugen. De schat van ontelbare beelden ligt hier opgehoopt. Verzamelt men niet voor zijn geheugen, zoolang men leeft? Veel prent zich terstond in ons geheugen, veel eerst na langer beschouwing; — veel moet men uit de verwarring, waarin het zich aanbiedt, uitzoeken; veel biedt zich in onafgebroken rij als een geheel aan. —

Naar zijn soort geordend, ligt nu alles verzameld in mijn geheugen. Elk lichamelijk zintuig draagt daar nog aan bij; niet de dingen zelf; doch alleen de beelden. En ik kan die beelden altijd weer voor het oog mijns geestes trekken, zonder de zintuigen te hulp te roepen, zonder te vreezen, dat ze in verwarring geraken. —

Hemel en aarde met alles, wat er in is, zijn mij in de onmetelijke ruimte der herinnering steeds tegenwoordig. Mijn eigen wezen ontmoet ik in mijn geheugen — ik herbegin mijn eigen bestaan, met alles wat ik ondervond, droomde en geloofde. Ja — ik eindig, peinzend en hopend op toekomstige gebeurtenissen en maak me alle tijden tot heden. Wensch ik een vroeger beeld te zien — zie, het stijgt terstond als aanwezig uit mijn herinnering omhoog. —

De menschen bewonderen de hoogten der bergen en de afgronden der zee; — waarom vergeten zij zich zelf en staan zij niet verbaasd over zich zelf, in wier geheugen de geheele wereld ligt! ?

Meer nog omvat het geheugen: wat ik in de wetenschappen leerde — het ligt in het geheugen als de zaak zelf, niet slechts als een beeld ervan. Geheel, zooals ik het vond en zooals het is. 'zoo blijft het in de wonderbare cellen van mijn geheugen.

Zelfs de gevoelens mijner ziel zijn in mijn geheugen blijven kleven; maar niet, zooals de ziel ze ondervond, terwijl ze door haar ontvangen werden; want zonder vreugde kan ik aan ondervonden vreugde, zonder leed aan ondervonden smarten terugdenken ; zonder vrees kan ik doorstanen angst, zonder hartstocht vroegere hartstochten herdenken ..."

(Wordt vervolgd).

BOEKEN-ADVERTENTIEN.

VERSCHENEN: ZEER ACTUEEL!! Verschenen: het prachtwerk

STEMBUSKANSEN kerk en staat

door door den Z.Eerw. Pater Duijnstee o. E. s. a.

PAUL GOULMY. Het eerste deel is i Mei in den handel gekomen en

30 ct., franco p. post 33 ct. »FUTURA" - LEIDEN, kost f 1.90.

Het tweede deel verschijnt in den loop van den Zomer.

Binnenkort zal bij ons verschijnen: „ ,,

„r U 1 UKA . —

een jubilé-boekje VOOR 'T JAAR 1913,

• .. j .... , , , , Zoo even verschenen:

bevattende verschillende gebeden, toepasselijk op t jubeljaar,

tevens een uiteenzetting van de beteekenis van het jubilé. DE NIEUWE AUTEURSWET

Het boekje zal zijn van de hand van den HoogEerw. door

Heer J. J. DE GRAAF, Deken van Delft. Mr. P. J. M. AALBERSE.

„FUTURA". - LEIDEN. 40 ct. fr. p. p. 43 ct. Futura - Leiden.