Terwijl het in de middeleeuwsche stad echter als grondbeginsel gold, dat het de hoogste taak was van een verstandig geordende gemeenschap, om zooveel mogelijk de gemeenschappelijke,burgerlijke welstand harer inwoners te behartigen, trad nu het financieel belang der territoriale heeren eenzijdig op den voorgrond.

De volkshuishouding werd »behartigd", verzorgd, absolutistisch gereglementeerd, in het belang van de vorstelijke schatkamer.

De vorsten hadden geld noodig voor hun soldatenlegers en voor de geldelijke belooning hunner ambtenaren.

Het was reeds een hoogere graad van kameralistische wijsheid, wat Wilhf.lm v. Schröder ter verklaring van het titelvignet (schapenscheren) van zijn werk over de »Vorstelijke schat- en rentekamer" bijvoegt:

iWem eines klugen Fürsten Herden Auf diesem Fusz genützet werden,

So können sie recht glüchlich leben.

Und dem Regenten Wolle geben.

Doch wer sogleich das Feil abzieht,

Bringt sich um künftigen Profit."

Zooals een huisvader zijn akker moet beploegen en bemesten, zoo moet een vorst »zijn onderdanen: eerst helpen aan goede voeding, wanneer hij van hen iets nemen wil." Daarbij heeft het mercantilistische tijdperk toch veel gedaan voor de ontwikkeling der industrie, door de oprichting van vele staatsbedrijven met of zonder regaalkarakter, ter vervaardiging van porcelein, glas, weefsel, zijde, tapijten, etc.

De pysiokratische leer en vooral het Smithianisme zouden met hun eisch van vrijheid, nauwelijks een zoo algemeene instemming hebben gevonden, indien niet het mercantilistische toezicht overal was gevoeld als een lastigen, zelfs onverdragelijken druk.

Daardoor is het te verklaren, dat de vrijhandelsleer snel de volledige heerschappij over theorie en praktijk kon verkrijgen en tot in het laatste derde deel der 19e eeuw voor de handels- en bedrijfspolitiek van alle cultuurstaten behouden kon. Met de manchester-idee van een »nachtwachtstaat" kwamen natuurlijk staatsproductie en staatsmonopolies heel weinig overeen.

De meeste der industrieele staatsondernemingen werden dan ook opgeheven. Eenige slechts, in Pruisen de staats-porceleinfabrieken, bleven bestaan. Ook staatsdomeinen en wouden werden grootendeels vervreemd. Van de staatsbedrijven met regaalkarakter bleef uit den vroegeren tijd in hoofdzaak alleen het landsheerlijke postregaal over, •) dat zelfs den theoretici van den vrijhandel nog aannemelijk lijken kan.

( Wordt vervolgd). R.

1) Het keizerlijke aan Taxis verleende postregaal, werd bij de grootere landsvorsten, in het noorden van Duitschland niet erkend.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

SOCIAAL-DEMOCRATISCHE AANWAS.

F. M. Wibaut schreef in Die Neue Zeit van 11 Juli 11. (nr. 41) een artikel over Das Ergebnis der Parlamentswahlen in Holland.

In dit artikel geeft hij enkele vergelijkende cijfers, die wèl onze aandacht verdienen.

Het aantal stemmen, dat de sociaal-democratische candidaten op zich vereenigden, bedroeg

bij de verkiezing van 1897 . . . . 14.751 1901 .... 38.338 1905 .... 65.664 1909 .... 82.820 1913 .... 144.375

Dus van 1905 tot 1909 een aanwas van 26 7r,— en van 1909 tot 1913 een aanwas van 74.4 %.

Ook al houdt men er rekening mede, dat het totaal aantal kiezers bij elke verkiezing grooter was, en dat er telkens ook in een grooter aantal districten sociaal-democratische candidaten gesteld werden, — dan nog zijn dit luid sprekende cijfers.

Tot dezen snellen aanwas dragen vooral de grootere steden bij. Dit blijkt uit de navolgende berekening:

Van de 100 uitgebrachte stemmen werden er op de sociaaldemocratische candidaten uitgebracht.

in 1901 1905 1909 1913

I. In de groote steden (A'dam,

R'dam, den Haag en Utrecht) 10,9 15.7 21.3 32.8

II. In de middel-steden, die op zichzelf éen district vormen (Groningen, Haarlem, Leiden,

Arnhem) 13.4 12.5 13.3 23.1

III. In de districten, waarin een kleine stad meer dan de helft

der kiezers omvatte .... 13.5 13.9 16.8 26.4

IV. In de industriestreken op het

platte land 17.6 17.9 19.7 22.9

V. In de overige districten, grootendeels plattelands-districten,

(zonder de provincies Noord-

Brabant en Limburg) . . . 17.4 11.7 9.6 12.4

Uit deze cijfers blijkt, dat in 1913 in de vier groote steden van de drie kiezers, er ten sociaal democratisch stemde, — terwijl dit was in 1909 1 op 5, — in 1905 1 op 6, —in 1901 1 op 10.

Er volgt ook uit, dat er van de 100 sociaal-democratische stemmen er in 1901 nog bijna 65 op 't platteland (groep IV en V) en slechts 35 in de steden (groep I, II, en III) werden uitgebracht. In 1913 is deze verhouding sterk veranderd, — thans leveren de steden van de 100 sociaal-democratische stemmen er 52, en het platteland nog slechts 47.

Hieruit valt vooral deze les te trekken: wij zullen er eens ernstig over moeten nadenken, of vooral in de groote steden onze sociale en politieke organisaties en onze katholieke pers wel voor haar zware taak zijn berekend, en zoo neen, welke wijzigingen daarin noodig zijn.

Waarbij echter dit zeer voorname feit niet mag vergeten worden : het meerendeel der stemmen, welke de S.D.A.P. in de groote steden aanwerft, zijn afkomstig van hen, die van het platteland naar de stad trokken. Het is de eenstemmige ervaring van allen, die in de groote steden met de arbeidersklasse in aanraking komen, dat juist deze mannen het minste weerstandsvermogen hebben tegen roode infectie, gewoonlijk voorafgegaan door onverschilligheid in het godsdienstig leven.

Dit wijst erop, dat wij niet uitsluitend moeten zoeken naar de remedie in de groote stad, — maar dat wij ook de vraag dienen te stellen: wat zal er op het platteland moeten geschieden?

In 't Tijdschrift van de K.S.A. kwamen onlangs een reeks artikelen voor: de K.S.A. op het platteland.

De boven meegedeelde cijfers bewijzen, dat die artikelen zéér actueel waren.

Jeremieeren over het roode gevaar helpt geen zier.

Wij moeten cijfers en feiten koel bestudeeren, en daaruit onze conclusies trekken. Mr. A.

HER WONNEN LE VENSKRACH T.

Wat wil dit zeggen, zult gij vragen, geachte lezer van dit blad.

Ja, iets dat uwe belangstelling verdient, daar de deugd van naastenliefde kan en moet beoefend worden.