CRIMINEELE STATISTIEK.

De crimineele statistiek over 1911, uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, bevat het volgende overzicht.

Rechtbankzaken.

1. Veroordeelingen.

Het totaalcijfer der veroordeelingen — 14725 ■— toont aan dat het jaar 1911 op ongeveer gelijke hoogte staat als het jaar 1896, wanneer men de provinciale en plaatselijke belastingovertredingen niet meetelt.

In verhouding tot de bevolking beteekent dit een vermindering; terwijl in 1896 op iedere 10.000 inwoners 30.6 veroordeelingen vielen, beloopt dit cijfer in 1911 24.6.

Telt men de provinciale en plaatselijke belastingovertredingen mee, dan geven de jaren 1910 en 1911 belangrijk hoogere cijfers, n.1. achtereenvolgens 17.934 en 17.188, wat hoofdzakelijk gevolg is van de talrijke overtredingen der Noordbrabantsche provinciale weggeldverordening.

Het aantal gevallen, onder de 14.725 veroordeelingen van 1911 begrepen, welke recidivisten betreffen, bedroeg 6825 of 11.4 per inwoner. In vergelijking met vroegere uitkomsten is dit getal niet bijzonder hoog.

2. Vetoordeetdc?i.

(Hier zijn zij, die meer dan eenmaal in den loop des jaars werden veroordeeld, slechts éénmaal geteld.)

Het aantal veroordeelden bedroeg in 1911 15.873 met inbegrip van, 13.508 zonder inbegrip van de veroordeelden wegens provinciale en plaatselijke belastingovertredingen.

Wat de verdeeling naar speciale delicten aangaat, wordt ook nu weer de aandacht getrokken door de daling van het cijfer der veroordeelden wegens mishandeling, dat in de jaren 1901, 1902 en 1903 meer dan 71 per 100.000 inwoners bedroeg, en daarna geleidelijk daalde tot 52.6 in 1911.

Daarentegen wordt bij sommige winstdelicten een stijging waargenomen, in het bijzonder bij "erduistering (5.2 in 1901 tegen 9.5 in 1911) en heling (1.9 in 1901 tegen 2.9 in 1911). Deinde laatste jaren waargenomen stijging bij eenvoudigen diefstal (van 30.5 in 1901 tot 37.9 in 1910) is in 1911 tot staan gekomen; dit jaar gaf een verhoudingscijfer van 37.6. Gequalificeerde diefstal geeft in 1911 een daling van l'.O op 13.7. De misdrijven tegen de zeden geven in 1911 hoogere uitkomsten dan in voorafgaande jaren, in het bijzonder ook wegens verschillende feiten welke reeds vóór de wet tot bestrijding van zedeloosheid in het strafwetboek voorkwamen. Zoo geeft bijvoorbeeld in de jaren 1906—1911 feitelijke aanranding van de eerbaarheid de volgende absolute cijfers: 41, 50. 35, 40, 51, 59; ontucht met bewusteloozen of kinderen: 71, 77, 90, 72, 88 en 131.

3. Strafbare feiten.

Wat de nieuw ingevoerde strafbepalingen betreft, vermeldt de Crimineele Statistiek over 1911 nog slechts 2 gevallen van ontucht met minderjarigen van hetzelfde geslacht, 1 geval van vrouwenhandel en 3 gevallen van in behandeling nemen van een vrouw ter verstoring van de zwangerschap.

De misdrijven tegen het leven geven, bepaaldelijk wat doodslag aangaat, in 1911 iets gunstiger uitkomsten dan in voorafgaande jaren. Het verhoudingscijfer van dit misdrijf bedroeg in de periode 1906—1910 gemiddeld ruim 3^ per millioen inwoners, in 1911 ruim 2V%.

Het in den laatsten tijd sterk geslonken cijfer der veroordeelden wegens bedelarij en landlooperij is in 1911 weer iets toegenomen. Bekend is, dat de omvang van dit cijfer wordt bepaald door meer of minder frequente vervolging van deze overtredingen.

In 1911 werd tweemaal levenslange gevangenisstraf opgelegd, terwijl sinds langen tijd niet meer dan hoogstens eenmaal per jaar van deze zwaarste onzer straffen werd gebruikgemaakt.

Het aantal gerechtelijk geconstateerde zelfmoorden bedroeg in 1911 478 of 79.9 per 1.000.000 inwoners. Dit verhoudingscijfer is in vergelijking met die der voorafgaande jaren niet ongunstig.

Onderlinge vergelijking der rechtsgebieden, waar de zelfmoorden werden geconstateerd, toont aan, dat er groote plaatselijke verschillen in de frequentie bestaan; gemiddeld over de jaren 1908-1911 geeft het Hof te 's Hertogenbosch (2 zuidelijke provincies), 47.7 per 1.000.000 inwoners, het Hof te Leeuwarden (3 noordelijke provincies) daarentegen 129.4. Daartusschen in liggen de ressorten der Hoven te Arnhem en 's Gravenhage met resp. 76.1 en 74.2 en dat van Amsterdam met 110.3.

Kantonrechterszaken.

Het cijfer der veroordeelingen wegens kantonrechterszaken, dat verscheidene jaren achtereen sterk was toegenomen en, na een daling in 1909, in 1910 wederom was gestegen, is in 1911 belangrijk gedaald: tegenover 158.999 gevallen van schuldigverklaring in 1910 staan er 146.870 in 1911; per 10.000 inwoners zijn deze cijfers achtereenvolgens 269.4 en 245.4.

DE LIMBURGSCHE MIJN IND US TR IE.

Bedroeg de totale netto-productie van de Limburgsche mijnen in 1880 (in tonnen van 1000 K.G.) 75.732 ton, zij steeg tot

89.751 ton in 1890

320.224 ton in 1900 1.725.394 ton in 1912.

Natuurlijk hield de toename der arbeiders hiermede gelijken tred.

In 1880 waren 334 man, in 1890 475 man, in 1900 1671 man, en in 1912 8528 man werkzaam bij de mijnindustrie.

Vooral in de laatste twee jaren heeft de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen flink gezorgd voor het vervoer door den aanbouw van een voldoend aantal spoorwegwaggons. Wanneer bij den aanbouw van nieuw materiaal en bij de uitbreidingswerken aan de mijnstations naar behooren rekening wordt gehouden met de stijgende productie der in exploitatie zijnde en der zich in aanleg bevindende mijnen, kan, wat dit betreft, de Limb. mijnindustrie zonder storing in het bedrijf zich verder ontwikkelen.

Is de aanleg van tramwegen van groot belang voor het locale verkeer, voor den afvoer van de steenkolen zal van grooten invloed zijn de bevaarbaarmaking van de Maas. Verblijdend is daarom dan ook te mogen zien, dat de Regeering op dit punt werkzaam is. Eveneens wordt door de mijnindustrie op doortrekking van de lijn Weert—Echt aangedrongen, zoomede op doortrekking van de spoorlijn Heerlen—Schaesberg (mijnstation) naar Simpelveld. De twee in Heerlen gevestigde mijnondernemingen, n.1. de Maatschappij tot Expl. van Limb. Steenkolenmijnen en de Staatsmijnen in Limburg geven nog verschillende belangrijke cijfers. Het totale grondbezit van de Maatschappij tot Expl. van Limb. Steenkolenmijnen bedroeg 31 Dec. 1912 247 H.A. Op dien datum waren gereed 510 arbeiders- en 48 beambtenwoningen.

Het arbeiderspersoneel van genoemde maatschappij bestond op 31 Dec. 1912 uit 2289 man, waarvan onder- en bovengronds resp. 1795 en 494 man. Deze maatschappij heeft twee mijnen in exploitatie en eene in aanleg. Gedurende 1912 was de netto productie 544663 ton.

De electrische centrale van deze onderneming, die geplaatst is op de Oranje-Nassaumijn I te Heerlen, leverde in 1912 7654000 K. W. U. De centrale voorziet in de stroom van de 3 mijnen.

De Staatsmijnen in Limburg beschikten op 31 Dec. 1912 over een grondbedrijf van ongeveer 161 H.A. De gereed zijnde woningen waren 164 arbeiders- en 32 beambtenwoningen.

Van de in totaal in dienst zijnde arbeiders werkten 1574 man onder- en 679 man bovengronds.