ook haar verantwoordelijkheid is. Zij moet maar eens vernemen, welke meeningen in haar koninklijk gevolg worden verspreid omtrent oorlogsbedrijf, uit eerzucht en machtswaanzin ontstaan.

't Is b.v. „De Tijd", die in haar hoofdartikel van 23 Juli schrijft:

„Diezelfde hartstocht, die hem (den vorst van Bulgarije) zeventien jaar geleden deze daad van karakterloosheid en gewetenloosheid (n.1. zijn Katholiek gedoopten zoon Boris te laten „overdoopen" en de ziel van zijn kind aan het Russisch schisma te verkoopen) deed bedrijven, heeft hem nu kort geleden — verblind door de overwinningen van zijn leger op de Turken, om het bezit van een Groot-Bulgarije, aan het hoofd waarvan hij de eerste zou zijn der vorsten van den Balkanbond — den strijd doen wagen tegen een viervoudigen vijand, den ongelijken strijd, waaruit hij en zijn land thans te voorschijn treden als verslagenen."

Het is b.v. „De Res.-bode", van 28 Juli, die een brief van het oorlogsveld opneemt, waarin o. a. bij het transporteeren van eenige honderden gevangenen wordt gemeld: „Over alle aanwezigen lag een beklemmende stilte, een angstig afwachten. En dan kwamen ze, de honderden gewonden, deels gedragen op brancards, deels gesteund door anderen, hinkend en moeilijk voortstrompelend. De massa verdrong zich om hen heen, zoekend naar verwanten. Een Duitsche arts zeide mij, dat hij dien indruk nooit vergeten zou."

Oorzaak en gevolg. Toomelooze eerzucht — en menschenslachting op groote schaal. Verblinding door zucht naar krijgsroem — en verzaking van plicht en geweten. „Vorstelijke" naijver — en onzalige broedermoord.

En daarvoor zijn dan nog woordeïi van waardeering en lof, en geestdrift... voor de dapperen, die.... alleen dan dapper zijn, als ze al wat menschelijk in hen is, hebben afgelegd. We lezen dan ook nog in het reeds genoemde „Tijd"-artikel:

„De Bulgaarsche soldaten willen niets weten van de slachtpartijen tusschen broeders in het geloof en broeders naar den bloede, en slechts een atheïstische geest is uit koele berekening bereid stroomen bloed te vergeten. God heeft den Katholieken Ferdinand en het hém gelijkgezinde Bulgaarsche intellect voor de schennis van Christus' gebod der naastenliefde gestraft met een vreeselijke nederlaag."

En dit harde, doch welverdiende vonnis wordt den eerzuchtige beteekend — door het hoofdorgaan der Russen-partij in 'svorsten gebied: uit dit hoofdorgaan nam „De Tijd" die regelen over om aan te toonen, hoe de „kranige" strijder voor het recht nu bij het keeren der kansen wordt bejegend, verguisd en geminacht door hen „om wier gunst hij jaren lang heeft gebedeld en te wier believen hij aan de ziel van zijn kind een vloekwaardig verraad pleegde". En Wij halen dezelfde regels aan, om te bewijzen, dat niet enkel onze pers en ons volk afkeerig zijn van „physieke en intellectueele" krachtpatserij, en „dwaas en zedeloos" genoeg om dat „heilige recht der wapenen" naar het abattoir te verwijzen De Koningin der Aarde heeft

dus, Goddank, in haar eigen gevolg reeds meerdere leden, die den oorlog gewoonlijk een heilloos, vaak een eerloos bedrijf en de Vredesbeweging op verschillende gronden, zoowel humanitaire als zedelijke of godsdienstige gronden — schoon vinden.

Maar nu — een ernstige vraag.

Zijn onze pers en ons volk, zooeven genoemd, toch óók nog niet geheel van oorlogssmetten vrij? Althans nog niet bij de medewerkenden, nog niet in positieve actie? Heeft het „moest" van den Z.Eerw. Hr. L. ook op de onzen betrekking?

We vreezen het, want zijn „als die Koningin maar wil" — volgt onmiddellijk op deze beide zinnen:

„De vredes-idee is bij de Katholieken in ons land nog niet populair.

„Zij zal dat worden, als onze kranten helpen."

„Als onze kranten helpen", is wat streng, gelijk we zagen. Méér helpen, of alle helpen, zoo zal dan ook wel de bedoeling zijn.

En ook onze periodieken — zeggen we erbij'. Of is het niet jammer, dat pater LlNNEBANK's klacht in zake het „belachen en tegenwerken (van) de pogingen die, ook van eerbiedwaardigste kanten — worden verricht om de vredesbeweging bij het volk en zijn meesters ingang te doen vinden" — ons daar zoo juist weer, bij het ontvangen van „Het Dompertje" na 7 — 'tot nieuwe uiting dwingt door een spotvers van Ravo, op de a. s. opening van het Vredespaleis? Toch niet de'eerste de beste, deze Ravo, die, ook als hekeldichter, gewoonlijk zijn pen uitstekend weet te hanteeren.

Toch wel een journalist, die weten kon: of liever — weten moest, wat de Vredesbeweging wil, — en welke mannen het in ons kamp zijn, die daaraan medewerken, en waarom onze Bond de R. K. Ver. tot bevordering van den Wereldvrede heet, en... wie daar de beschermers en eereleden en bestuurders zijn.

Pogingen van eerbiedwaardigste kanten, zei Pater L., en Ravo zal die eerbiedwaardigheid waarlijk ook wel erkennen, als hij sommige namen verneemt....

Met dat al is het alweer geschied: we hebben daar alweer een belachen, en daardoor tegenwerken van onze mannen en dezer streven, ook in ons kamp — zelfs al doen wij, medestrevers, ons best, onze mannen in onze medewerkende organen duidelijk te maken, waarvoor wij ijveren. Mochten persmannen als Ravo zich verwaardigen, onze artt. in het „Kath. Soc. Weekblad" van 19 April, 26 April en 3 Mei te lezen. En mochten zij dan nog even inzien het artikel van Pater L. in „De Wereldvrede" no. 2, en even overwegen, wat „die (pers) moest" — om koninklijk te zijn...

Ze moesten wat meer helpen.. .

Zóó, als we het eerste „moest" van onzen Eerw. schrijver lazen, dachten we: ddt is een bekend geluid. Hetzelfde geluid, dat ook onze lezers in onze vorige artikelen vernomen hebben. De ZeerEerw. Pater Dr. RAAIJMAKERS immers liet het reeds in zijn openingsrede Vanj 6 Mei hooren:

„Wij moesten vooraan staan krachtens onze begin-