genieur die zijde der zaak verwaarloost, dan zorgt de arbeider wel, dat hij er aan wordt herinnerd.

De heer V. H. T. is niet de man, welke die zijde zijner taak, zooals hij die opvat, wil verwaarloozen. Hij neemt daarbij, zooals het Bestuur van de Sociaal-Technische Vereeniging van democratische ingenieurs en Architecten in de inleiding zegt, een geheel eigen plaats in. Hij is in Ide aangename positie zijn edel opgevat streven op een, voor Nederland althans, ongewoon ruim arbeidsveld in practijk te mogen brengen. Dit heeft echter de onaangename keerzijde dat hij, zoo hoogstrevend aangelegd, practisch voortdurend stuit op de ruwe, harde werkelijkheid. Hij gevoelt daarbij groote bewondering Voor de leer der sociaal-democratie, doch zijn helder hoofd en de nuchtere levens-ervaring doen hem. ondanks zichzelf, de onuitvoerbaarheid van die leer erkennen. Zoo is zijn boek vol tegenspraak geworden en bevat het door elkaar een fraaie verdediging der socialistische theorieën met een doorloopende afmaking van hun bruikbaarheid voor het maatschappelijk leven.

v. H. T. meent, dat de beteekenis der arbeidersbeweging in ingenieurskringen nog niet wel wordt beseft. Zij onderschatten haar levende kracht. Met wat flinkheid blijft men den arbeider wel baas. Dat is een achterlijk standpunt, gevolg van de ouderwetsche conservatieve beschouwingswijzen van de taak des ingenieurs, waarbij hij door de in kracht en inzicht zich ontwikkelende werkliedenbeweging al meer en meer in het gedrang komt tusschen deze en den patroon. Zijn invloed op de bedrijfsleiding gaat achteruit, zijn maatschappelijke positie wordt naar beneden gedrukt, zijn ambt taant in aanzien en begeerlijkheid.

Nog meer echter dan in het particuliere bedrijf zal de sociale quaestie neerdrukkend werken op de ingenieurs in dienst van publiekrechterlijke lichamen. Daar toch oefent de arbeidersbeweging ook direct politieken invloed uit. De werkgever is hier tevens overheid en als zoodanig wordt hem een sociale taak opgelegd van welker vervulling |in 't openbaar verantwoording moet worden afgelegd aan een orgaan (b.v. zooals de Gemeenteraad) op welks samenstelling en handelingen de arbeider allengs grooter invloed verkrijgt. De tijd is wellicht niet meer zooverre af, dat de geschiktheid van den ingenieur om in gemeentedienst te komen niet alleen meer zal worden beoordeeld naar zijne technische en commercieele capaciteiten, maar dat zijn bruikbaarheid op sociaal gebied evenzeer zal worden gewogen. Om nu 'den ingenieur den hem daarbij passenden rang te doen blijven innemen moet hij niet slechts zijn leider van den arbeid, doch moet hij ook worden leider van den arbeider ih diens strijd voor een beter bestaan! Hierbij stelt v. H. T. zich beslist tegen het kapitaal en tegen den eigenaar, of het hoofd van het bedrijf om niet in het gedrang te komen. Maar natuurlijk, gaat hij voort, pok de ingenieur staat in dezen alleen machteloos. Evenals voor de arbeiders is dus voor hem organisatie vereischt en dat is de Sociaal-technische Vereeniging van democratische ingenieurs en architecten.

Welke houding Idient nu de ingenieur, die zich van zijn sociale 'toeping bewust is, aan te nemen ten aanzien van die speciale en onmiskenbaar in kracht toenemende stroomingen in de arbeiders-beweging, welke op een socialistische maatschappij-ordening zijn gericht?, zoo Vraagt de schrijver, en in volkomen verband met het bovengezegde luidt het antwoord: „Principiëel kan de sociale ingenieur m.i. niet anders dan welgezind staan tegenover de grondgedachte van het socialisme." Dus volgens hem deugt de sociale ingenieur, die het socialisme niet welgezind is, ook niet voor zijn' taak. Het is wel een teeken des tijds dat v. H. T. aan het hoofd van het Gemeentelijk Arbeidsbureau staat te Amsterdam.

De sociale ingenieur moet welgezind staan tegenover het socialisme omdat hij ziet in het gebrek van den arbeider tegenover de weelde van den dividendtrekker, doch, zoo laat hij er onmiddellijk op volgen, toch ziet hij, die in deze ondernemingen het loon regelen moet, beter dan wie ook, hoe uiterst moeilijk het den arbeider valt, om een eenigszins beteekenend grooter aandeel in de opbrengst der productie te krijgen.

Ondernemingen, die zware concurrentie hebben te voeren, kunnen een hooger loon voor de daarin werkzame arbeiders veelal ook inderdaad niet opbrengen. En dan nóg! Wat beteekent eigenlijk een met de grootste inspanning verworven loonsverhooging van i, 2, 3 cent per uur?

Gij hebt hier een zeer goedkoope algemeenheid van den schrijver, waarop hij zelf een kernachtige weerlegging laat volgen:

Hij zégt dan wel dat onder deze omstandigheden het denkbeeld aantrekkelijk is van een radicale verandering der maatschappelijke ordening in dier voege dat het persoonlijk bezit der productiemiddelen wordt opgeheven, als [gevolg waarvan ook de persoonlijke beschikking over de opbrengst der productie verdwijnt, weshalve hij de gedachte van het socialisme, om in de plaats te stellen eene productie van wege de gemeenschap, ten bate van de gemeenschap, vrijwel onvergankelijk noemt, doch zegt in één adem, dat de theorieën door de groote voorgangers der socialistische beweging aangeprezen al zoo dikwijls door bevoegderen dan hij zijn bestreden en — Iniet ten onrechte naar het mij schijnt — voegt hij er bij: Door theoretische betoogen en philosophische bespiegelingen zullen „proletarische" geleerden het socialisme niet kunnen vestigen of zijn komst maar eenigszins bevorderen. Integendeel men brengt er den arbeider maar door in de war. Vooral wanneer men bij het beschouwen van het socialisme er gaat bijhalen wat er niets mee te maken heeft, hetgeen volgens hem in de voornaamste plaats geldt voor den godsdienst.

Het eenige wat men er z.i. mee bereikt, is dat een groote groep arbeiders, die in hun geloof — en naar zijne meening terecht — hun hoogste goed en veiligste steun in het voor hen zoo moeilijk leven zien, zich van het socialisme afwenden, meenende dat het beoogt hen van dien steun te berooven.