Zoolang de toestanden op bibliotheekgebied onder ons blijven als zij tot dusver zijn, zijn zij een belemmering roor alles wat wij doen zullen voor de bevordering der volksontwikkeling.

Dezer dagen kregen wij een cataloog in handen van een afdeeling van een werkliedenbond.

Voorin stonden met de noocige gewichtigheid de veertien artikelen afgedrukt van het bibliotheekreglement, onderteekend door voorzitter en secretaris, benevens den bibliothecaris. De volgende pagina werd voor de helft ingenomen door een geweldig opschrift: Catalogus der etc. €tc.

De cataloog zelf bestaat uit 641 nummers, waarbij echter alle duplo's een eigen nummer hebben gekregen: zelfs elke jaargang van een seriewerk afzonderlijk genummerd is. Dat elk denkbeeld van eenige systematische ordening ver te zoeken is, spreekt van zelf. Afzonderlijke jaargangen vindt men heel rustig eenige bladzijden verder tusschen de andere titels genoemd. Evenzoo dubbele exemplaren. De betreffende bibliothecaris schijnt echter eenigen aanleg voor wetenschappelijken bibliotheekarbeid te hebben bezeten, daar hij het nuttig geoordeeld heeft, hier en daar met verwijzingen te werken. Dit betreft echter slechts het technische gedeelte. Veel ernstiger is evenwel het gehalte der betreffende collectie. Onderwerpen zijn er genoeg, alhoewel de wetenschap tusschen de romanlitteratuur is verdwaald.

De kennis omtrent de sociale en economische vraagstukken, die onzen tijd zoo heftig beroeren, kunnen de leden dezer werkliedenvereniging opdoen in Aalberse, Encycliek Rerum Novarum, verder ook in „De vorderingen op het gebied van het practische leven en in fabrieken", „De economische beteekenis van de afsluiting en drooglegging der Zuiderzee," wellicht ook in: „De vraagbaak voor den burger en den koopman", of in „De klompenmaker van het Zwarte Woud van Conzales."

Meer is er echter op dit gebied niet aanwezig. Natuurlijk is de „bibliotheek" rijk aan romanlitteratuur van den ioden rang, vooral Fransche vertalingen.

De Duitsche litteratuur is rijkelijk vertegenwoordigd met twee nummers, nml.: Lezebuch für katholischen Elementarschulen, en: Nieuwe beoefenende hoogduit sche spraakkunst."

De Nederlandsche taalwetenschap is waardig vertegenwoordigd door een „Nederlandsche Spraakleer", benevens: „Zinsontleding" door v. Dale, en ,De Nederlandsche Briefsteller" van Geerling. Terwijl een „Verhandeling over de droefgeestigheid en hare genezing" waarschijnlijk voor den bibliothecaris is aangeschaft.

De kennis omtrent den stand van het Katholiek leven in ons vaderland is} met een beetje goedien wil, misschien op te diepen uit een Pius-Almanak van 1892. De mechanica kan men leeren uit de „Gronden der practische en theoretische mechanica door Florentijn le Comte. Ook is voor werklieden de lectuur van „Prof. kuenen's pentateuch critiek historisch-critisch onder¬

zocht door jos. Schets, Prof. aan het seminarie Hoeven, ongetwijfeld buitengewoon aantrekkelijk.

„Het volksonderwijs in de 19de eeuw", is waarschijnlijk aangeschaft met het oog op den schoolstrijd.

Honderd zes en dertig nummers ruim worden ingenomen door jaargangen van het Zondagsblad der H. Familie en drgl.

De „Chroniek van Boxmeer" en „De Koninkl. Harmonie van Roermond" door v. beurden zijn er ook wel op hun plaats.

Omtrent andere wetenschappen kan men zijn licht opsteken in de „Beginselen der wiskundige aardrijkskunde" door A. BERMAN, en in een juridisch werk van A. J. Blok: „Over het medeplichtig zijn."

Al de hier genoemde werken zijn de eenige, die over elk onderwerp te vinden zijn.

Alles bijeengenomen, romans, wetenschappelijke lectuur en tijdschriftjaargangen, waarbij de maat zeer ruim is genomen, zijn er van de 641 nummers, nauwelijks een negentig, die van eênig belang kunnen worden geacht. Elk werk op zich genomen, is in geenerlei verband tot de vereeniging, die ze bezit of de gebruikers. Dit is nu wel een van de slechtste catalogi, die wij nog ooit in handen hebben gehad. En geenszins willen wij deze als norm beschouwen voor de andere bibliotheken.

Maar dat het meerendeel der vereenigings- en zoogenaamde volksbibliotheken op niet heel veel hooger peil staat, hebben wij dikwijls genoeg ondervonden, zoodat het resultaat van hun werking dan ook als vrij negatief kan worden beschouwd, in zoover zij de lezers afhoudt van de geest- en ziel bedervende schundlitteratuur, doch hun daarvoor literair waardelooze prullen in handen geeft.

Zoo zal onze bibliotheekbeweging nooit tot bloei komen, nooit op een hooger en breeder standpunt kunnen worden gevestigd. Integendeel! Zij zal achteruitgaan. Want de toenemende ontwikkelingsdrang, de van alle kanten geboden goede gelegenheid tot ontwikkeling, zal ten slotte ook de lezers van die litteraire „schund" bereiken, en hen drijven naar die instellingen waar hun geestelijke behoeften beter bevrediging vinden.

Daarom moet meer aandacht worden gewijd aan de Roomsche bibliotheekbeweging, of liever, deze beweging worden opgewekt, de belangstelling worden wakker geschud voor dit zoo hoog belangrijke vraagstuk voor onze volksontwikkeling.

Een beweging, steunende allereerst op onze Roomsche beginselen, maar dan ook op wetenschappelijke kennis van het bibliotheekvraagstuk, en hetgeen daarmee verband houdt, en geleid door mannen met heldier inzicht in de hedendaagsche geestelijke nooden van de maatschappij.

En wij kunnen gerust zeggen, dat nog slechts zeer weinigen onder ons, zich op deze wijze hebben bezig gehouden met het vraagstuk der volksontwikkeling in 't algemeen, met het vraagstuk der bibliotheekbeweging in 't bijzonder.

Men zoekt zijn kracht in het sputteren tegen de neutrale, openbare leeszalen. Niet waardeerende den toch