de Meerlanden) — f 512 (Noord-Oostpolders); knechts f 300 (zuidelijke duinstreek) — f 190 (Noordelijk Westfriesland); meiden f 160 (Drechterland) — f 100 (Zuidelijke duinstreek).

Zuid-Holland: landarbeiders f 582 (Rijnland) — f339 (Voome, Putten en Rozenburg); knechts f 312 (Westland) — f 201 (Voorne, Putten en Rozenburg1); moeiden "f 200 (land van Gouda en Woerden) — f 102 (Goeree en Overflakkee).

Zeeland: landarbeiders f 500 (Oostelijk ZeeuwschVlaanderen) — f 360 (Schouwen en Duiveland); knechts f 260 (Schouwen en Duiveland) — f 150 (Walcheren); meiden f 131 (Westelijk deel Z. Vlaanderen) — f 86 (Noordbeveland).

Noord-Brabant: landarbeiders f 440 (Noord-Westelijke zeekleigronden) — f 300 (Meijerij); knechts f 290 (Westelijke zandgronden) — f 146 (land van Heusden en Altena) meiden f 134 (Westelijke Zandgronden) — f 96 (land van Heusden en Altena).

Limburg: Landarbeiders f 402 (Zuid-Limburg); knechts f 240 (Zuid-Limburg) — f 197 (Noord-Limburg); meiden f240 (Zuid-Limburg) — f 135 (NoordLimburg.)

Hieruit blijkt, dat in Noord-Holland voor volwassen arbeiders de loonen het hoogst zijn (f 586—f 513). Voor de mannelijke inwonende dienstboden geeft daarentegen Zuid-Holland de hoogste cijfers (f313—f201) en voor de vrouwelijke inwonende dienstboden Limburg (f 240—f 135).

De laagste loonen voor arbeiders en inwonend vrouwelijk personeel geeft Drenthe, voor de knechts Gelderland.

Op te merken valt voorts, dat in Groningen en Friesland in de weidestreken aanzienlijk hoogere loonen betaald worden voor alle drie de groepen van arbeiders dan in de zandstreken. Voor de overige provincies gaat dit echter niet zoo algemeen op. Verder behooren in de tuinbouwgebieden de loonen der volwassen arbeiders en der inwonende knechts tot de hoogste, wat ook op de loonen der vrouwelijke inwonende dienstboden invloed schijnt te hebben, daar zij eveneens in alle tuingebieden naar verhouding hooger zijn.

Een vraag, welke zich na het voorafgaande overzicht der loonen onmiddellijk opdringt is deze: Zijn de verdiensten voldoende voor een behoorlijk bestaan?

Wat de niet inwonende arbeiders in het landbouwbedrijf betreft, wordt op voormelde vraag een zeer de aandacht waardig antwoord gegeven door een ter Scheveningsche Landbouwtentoonstelling geëxposeerde grafiek betreffende een aantal landarbeiders-budgets en door een in den bijzonderen catalogus als aanhangsel opgenomen bijdrage van de heeren J. Bs. westerdijk te Uithuizermeede en L. M. Mansholt te Ulrum, die zich belastten met de verwerking der gegevens, verkregen door een over 1912 door de Commissie der betreffende Tentoonstellingsaf deelingen, ingesteld onderzoek naar alle inkomsten en uitgaven van een 27-tal landarbeidersgezinnen uit de verschillende deelen van ons land. Bij welk onderzoek getracht is betrouwbaar cijfermateriaal

te verzamelen, niet ontleend aan schattingen, maar aan deugdelijke boekhouding, als antwoord op de volgende vragen:

1. hoe groot is het zuiver inkomen?

2. welke winst wordt gemaakt met het arbeidersbedrijfje?

3. hoe hoog was het jaarloon van den man, van de vrouw, van de kinderen?

4. hoe groot was de totale voor- of achteruitgang van den vermogenstoestand ?

5. wat is besteed voor voedingsmiddelen, genotmiddelen, kleeding en schoeisel, brandstof en verlichting, woning, dokter-, zieken- en dergelijke fondsen, belasting, vereenigingsleven etc.?

Daartoe werden een aantal met oordeel uitgekozen, zooveel mogelijk in normale omstandigheden verkeerende, over het geheele land verspreide landarbeiders een kasboekje en een goederenboekje toevertrouwd om dat gedurende het geheele jaar dagelijks bij te houden.

De daardoor verkregen gegevens zijn samengebracht in de twee voorafgaande staten. (Zie blz. 520—522.)

Ter verduidelijking diene dat No. 1 is een losse arbeider te Berlikum (Friesland);

No. 2 een los-vaste arbeider te Uithuizermeeden (Groningen) ;

No. 3 een landarbeider-turfmaker te Steenwijkerwold (Overijsel);

No. 4 een vast arbeider te Ruinerswold (Drenthe);

No. 5 een losse arbeider te Heel (Limburg);

No. 6 een losvaste arbeider te Steenbergen (NoordBrabant) ;

No. 7 een losse arbeider te Noordwijk (Groningen);

No. 8 een vaste arbeider te Krabbendijk (Zeeland);

No. 9 idem;

No. 10 een vaste arbeider te Grijpskerk (Groningen);

No. 11 een vaste arbeider te Boekei (Noord-Brabant);

No. 12 een vaste arbeider te Woudenberg (Utrecht);

No. 13 een losse arbeider te Aalten (Gelderland);

No. 14 een losse arbeider te Lisserbroek (NoordHolland);

No 15 een vaste arbeider te Lekkerkerk (Zuid-Holland) ;

No. 16 een losse arbeider te Heeze (Noord-Brabant);

No. 17 een losse arbeider te Bennekom (Gelderland);

No, 18 een vaste arbeider te Taarloo (Drenthe);

No. 20 een los-vaste arbeider te Steenwijkerwold (Overijssel);

No. 21 een los-vaste arbeider te Eiber gen (Gelderland) ;

No. 22 een vaste arbeider te Beerzerveld (Overijssel);

No. 23 een vaste arbeider te Stadskanaal (Groningen,);

No. 24 een los-vaste arbeider te Valthermond (Drenthe) ;

No. 25 een vast arbeider te Stadskanaal (Groningen);

No. 27 een vast arbeider te Haarlemmermeer (NoordHolland).