heele aarde wordt tot een schoon paradijs. — De gansche kale, bruine heide scheen ook hier het jonge paar als een heerlijk bloeiende sprookjestuin ....

»0, hoe gelukkig ben ik, Theo — en hoe fier op u".

«Wie kan mijn geluk beschrijven,

Wie zeggen, hoe 'k u min?

Gij zijt mijn schat, mijn leven,

Gij zijt mijn koningin" — —

antwoordde hij, zich de woorden van een gevoelvol Rijnlandsch dichter herinnerend.

>Ja — gij hebt aan mijn leven inhoud en diepte gegeven", voer zij voort, gelukkig tot hem opziende. — »Gij hebt mij ongemerkt met de schoonheden uwer heerlijke kunst de kostbaarste geschenken bezorgd. Ach, waarom strooien zich de aardbewoners uit den horen van overvloed der poësie niet meer vreugdebloemen op hun levensweg? Waarom gaan de menschen zoo koud, zoo egoïstisch en liefdeloos, zoo nuchter en berekenend door het leven? Hoe schoon kon het op aarde zijn, als slechts de menschen wilden? Als de menschen naar rechtvaardigheid en Gods vriendschap streefden met denzelfden ijver, waarmede zij rusteloos streven naar roem en geldgewin, zij hadden reeds lang het schoone paradijs teruggewonnen! O Theo — en gij zijt een van degenen, die er het hunne toe bijdragen, om aan de menschen een paradijsglans des geluks terug te geven. Gij zijt een der dichters, die vanaf den wachttoren des tijds in het duister der toekomst zien met vlammenden adelaarsblik en, aan de profeten gelijk, de waarheid verkondigen. Geloof je niet, dat ik je boeken gelezen en begrepen heb? Geen mensch op de wijde wereld kan ze zoo grondig verstaan hebben als ik. O — zie, hoe mij weer de tranen in de oogen komen — ik heb dikwijls in gedachten aan uw zijde gestaan, toen ge uw sFaustisch gezind" schreeft. Toen, op dat uur, dat ik dit boek las, — toen wist ik, dat geen graven- en vorstenkroon ons zoo gelukkig maken kon, als de achting en liefde van waarlijk edele menschen".

»Begreept gij dat, beminde ?"

»Ja, Theo — al kwam thans een fier vorst, — je Hilda blijft je eeuwig trouw".

«Waarom echter bleeft gij zoo lang ver van hier... ?"

»Waarom — ach, ik weet het zelf niet. Ik wendde gebrek aan middelen voor. Hemel — en ik wist toch, dat gij van je

Hilda nooit iets anders gewenscht hadt dan haar hart.... Vergeef me, Theo; ook ik leed de pijn, van u gescheiden te leven".

>Hildegonda !"

>Elmar !"

»0, ik wenschte in staat te zijn, al hetgeen, wat ik op dit uur van geluk gevoel, te kunnen vasthoudeu. Ik zou neer willen schrijven, wat ik thans gevoel, — om mij later telkens weer er aan te verkwikken".

»Je zelf alleen?"

»Jij, deugniet! — Ook voor u zou ik het in woorden willen kleeden, wat me thans beweegt. Maar je zult het in je geheugen bewaren en mii telkens weer vertellen — weet je, als we met de lange winteravonden bij het oude haardvuur onzer voorouders zitten. Heil u, Westfalen, dat gij nog de oude haardvuren onzer voorouders hebt".

»Hoe zal wel je eerstvolgend boek getiteld zijn, Theo? En geef je ook nog eenmaal de liederen uit, welke gij voor je Hilda gedicht hebt?"

»Mijn eerstvolgend boek zal heeten: »De erfgename van Uhlenhorst" schertste hij. >En de gedichten zal ik niet uitgeven, — dat mogen mijn erfgenamen doen. Ik zou 't niet' kunnen verdragen, dat men ze becritiseerde".

»0. hoe verheug ik me er reeds in, ze te mogen lezen. En — hoeveel meer verheug ik me er in, je eenmaal dat te zullen zijn, wat ge in iFaustisch gezind" zoo vurig verlangt: »een geliefde vrouw, een trouwe gezellin, de altijd goede vriendin en openhartige raadgeefster, — in één woord: het ideaal eener Duitsche vrouw".

>Hoe goed ge dat onthouden hebt geliefde".

»Niet waar? — En ik zal er naar streven ! Lieve, — lieve Thf.o !"

Zoo wandelden zij door de geluk-ademende heide; telkens weer rustten hunne blikken in elkaar en wisselden wederkeerig hunne geheimste gevoelens, — elkaar gevend en nemend van het zalige geluk eener reine, verkwikkende liefde, waarvan niet slechts de dichters droomen, maar zooals men ze nog vindt in het schoone land Westfalen. Vraag het slechts aan wie ze kent, en hij zal u hetzelfde zeggen. Ik heb ze gezien, zoo dicht in mijn nabijheid, zoo groot en zoo schoon, dat mij het hart trilde van deelnemende vreugd.

Zoo beminden elkaar Theo en Hildegonda.

(Wordt vervolgd.

BOEKEN-ADVERTENTIEN.

UITGAVE VAN L. C. G. MALMBERG, NIJMEGEN

UITGEVER VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEL Ü VERSCHENEN EN ALOM IN DEN BOEKHANDEL VOORHANDEN:

HET KATHOLIEKE NEDERLAND

1813=1913

TER BLIJDE HERINNERING AAN HET EERSTE EEUWFEEST ONZER NATIONALE ONAFHANKELIJKHEID

Uitgegeven onder leiding van Mr. J. A. Loeff, Voorzitter, Prof. J. Th. Beijsens, B. D. van

Breda, o. P. S. Theol. Magister, Dr. n. van Spanje, Prof. A. Struycken, Jhr. Mr. Vict.

de Stuers, Prof. van Swaaij, Mr. F. Westerwoudt, Jos. Looijmans S. J. Secretaris.

TWEE DEELEN gr00t 40 formaat, 854 bladz. druks, gedrukt op zwaar prima houtvrij papier, rijk geïllustreerd met 16 Heliogravuren.

De prijs van dit standdaardwerk in twee deelen ingenaaid is f 12.50

Gebonden in 2 zeer fraaie stofl nnen banden, met echt gouddruk, kop verguld . • f 16.50 Gebonden in 2 half-leeren prachtbanden, verguld op snede f21.—

het

Jubeljaar

1913.

ONDERRICHTINGEN EN

GEBEDEN voor hen, die het buitengewoon Jubilé willen verdienen door

J. J. DE GRAAF, Deken en Pastoor van Delft.

10 ct. fr. p. p. 12 ct. 10 ex. fr. p. p. f I.—

Bij grootere getallen korting.

FUTURA — LEIDEN