was de daling van het sterftecijfer daar geringer dan in de steden, zooals blijken kan uit het volgend staatje:

1880—84 .... 21.90

1885—89 .... 19.90

1890—94 . . . . 19.10

1894—99 .... 17.77

1900—04 .... 16.95

1905—09 .... 15.66

1910—12 .... 14.29

In 1899 was dus de toestand op het platteland nog gunstiger dan in de steden; doch sedert 1900 zijn de sterftekansen in de steden geringer geworden dan op het platteland.

Het doet ons evenwel genoegen hier en passant te kunnen opmerken dat op het stuk van het geboortecijfer de stad het veld moet ruimen voor het platteland.

Van 1869—1870 was het aantal geboorten in de steden 36 per 1000 inwoners, daarna steeg het tusschen de jaren 1879—1880 tot 38, om dan verder regelmatig te dalen, in het tijdvak van 1889—90 tot 35, van 1899— 1900 tot 32 van 1909—191 o tot 27 en in het jaa|r 1912 en 1913 tot 25 per 1000 inwoners.

Ook op het platteland was een daling waar te nemen. Van 1869—70 was het aantal geboorten 35, dit bleef hetzelfde ,tusschen 1879 en 1880, daalde daarna tusschen 1889 en 90 tot 32, welk cijfer zich handhaafde van 1899 tot 1900, om dan weer tusschen 1909 en 191 o te dalen tot 30; hierop is het van 1912 tot 1913 blijven staan.

Ofschoon sommige verderfelijke theorieën, dus ook, helaas, op het platteland meer en meer slachtoffers maken, steekt toch nog steeds het platteland in dit opzicht gunstig ai bij de steden; zoo zelfs dat, terwijl tot het jaar 1899 de geboorte in de steden groot-er was dan op het platteland, van 1900 af deze verhouding ten gunste en tot eer! van het platteland is gewijzigd.

Dit evenwel tusschen haakjes.

Behalve die betreffende de sterftecijfers duidt ook de grafiek aangaande de lengte der miliciens in Nederland (het platteland en de steden onderling vergeleken), op het voordeel dat de steden door betere hygiënische voorwaarden genieten boven het platteland.

De grafiek geeft een beeld van het aantal personen van een bepaalde maat, dat op elke 100 gemtetenen voorkomt.

De miliciens worden met betrekking tot hun lengte in vier rubrieken verdeeld.

De eerste omvattende de mannetjes „onder de maat", dus kleiner dan 1.55 M.; de tweede „de kleinen", van 1-55—1-59 M.; de derde „de middelmatigen, van 1.60 —1.69 M. en de vierde „de grooten", van 1.70 M. of nog langer.

Tusschen de jaren 1863—1871 kwamen op de 100 gemeten miliciens van het platteland voor 10 man behoorende tot de eerste rubriek, 13 tot de tweede, 52 tot de derde en 26 tot de vierde,

Voor de gemeten miliciens uit de steden waren deze cijfers respectievelijk 12, 15, 51 en 22.

Tusschen de jaren 1872—1880 waren zij voor het platteland 7, 12, 54 en 27 en voor de steden 8, 14, 54 en 24.

Tusschen de jaren 1896—1913 voor het platteland 3, 8, 51 en 38, voor de steden 2, 7, 50 en 41 en vpior 1895—1911 voor het platteland 2, 7, 49, 42, en voor de steden 2, 6, 47, 45.

Zoowel op het platteland als in de steden neemt dus de lengte toe; doch ook hier doet zich het geval voor, dat de oorspronkelijk betere toestand op het platteland gewijzigd is in een anderen, waarbij de steden het winnen. Van 1863—1880 leverde het platteland de grootste miliciens; thans komen onze langste „mannetjes" uit de stad.

* *

*

Hoe is het nu ten plattelande gesteld met de hygiënische maatregelen.

De kaarten met cijfers op de Landbouwtentoonstelling geven hierop antwoord ten aanzien van: ziekenverzorging; toezicht op voedingsmiddelen; drinkwatervoorziening, en huisvesting.

Wat de ziekenverpleging betreft, wordt op een kaart van Nederland aangegeven, dat in de volgende gemeenten ten plattelande (gemeenten met minder dan 10.000 inwoners) inrichtingen zijn tot het verplegen van zieken, ziekenhuizen en ook ziekenhuisjes.

Friesland. Terband.

Overijsel. Raalte, Borne, Delden, Oldenzaal.

Drenthe. Coevorden.

Utrecht. Baarn, Doorn.

Noord-Holland. Grootebroek, Enkhuizen, Purmerend, Wormerveer.

Zuid-Holland. Brielle, Bodegraven, Nieuwveen.

Zeeland. Hontenisse, Goes, Terneuzen, Noordgouwe, Oostburg, Aardenburg, Sluis.

Gelderland. Eibergen, Lochem, Zaltbommel, Kerk driel, Didam, Culemborg, Wageningen, Millingen, Harderwijk, Nunspeet, Scherpenzeel, Groenlo, Bredevoort, Dieren, Zevenaar, Zetten, Druten en Twello.

Noord-Brabant. Oss, Beugen, Grave, Vierlingsbeek, Boxmeer, Cuyk, Oud-Gastel, Oudenbosch, Best, Oorschot, Bladel, Eindhoven, Stratum', Geldrop, Gestel, Nuenen, Strijp, Tongelre, Veldhoven, Woensel, |Zeelst, Waalwijk, Loon op 'Zand, Raamsdonk, Dongen, Dissen, Waspik, Halsteren, Steenbergen, Etten, Leur, Zundert, Ginneken, Vught, Rosmalen, Engelen, St. Michels Gestel, Schijndel, Haaren, Boxtel, Berlicum, Heusden, Vlijmen, Veghel, St. Oedenrode en Uden.

Limburg. Heel, Gennep, Horst, Sittard en Susteren.

Bovendien wordt aangegeven in welke gemeenten Groene Kruisvereenigingen bestaan en waar Wijkverpleging werkzaam is.

Het aantal Groenekruis vereenigingen ten plattenlande bedraagt 527, verdeeld over het geheele land, behalve Noordholland, waar het Witte Kruis ongeveer dezelfde taak waarneemt.

Omtrent de wijkverpleging zijn slechts voor Gel-