En hij, hare toegestoken hand grijpend, begroet haar met.... „Anneke!" die hem in 't harte lag. Wat een ontnuchtering voor het arme Geertje of Trijntje, of hoe zij geheeten mag hebben! Wat staarde zij droef!

Maurik. (Wordt vervolgd.) J. C. Groothuis.

Ganzebord of ganzenspel,

d. i. het spel van de gans, als de met overleg reizende vogel, door de Germanen in eere gehouden. Zoo trekken de spelers op het bord ook al tellend heen en weer. Brug, tol, herberg, put, doolhof, gevangenis, dood, zijn alle symbolen der levensbaan, van den tocht der menschen door dit leven. Men telt tot no. 63, omdat ieder mensch om de 7 jaar verandert, en menigeen kort na de 60 bezwijkt. Dit wijsgeerig kinderspel laat Fokke Simonsz reeds door de Grieken voor Troje (12£ eeuw v. C.) uitvoeren; anderen noemen de wijsgeerige Duitschers als de uitvinders er van. Eene keur der stad Brussel a°. 1342 gewaagt van lieden „worpende ter gans". En Hugo de Groot, die het tot zijn „ernstig huisraad" rekende , dichtte:

Ludus anseris. Jeu des Oyes.

Sorte quidem varia, metam tarnen imas ad unam;

Votaque mors rumpit, Quis putet esse jocum?

„Poëmata" a°. 1639.

d. i.

Het ganzenspel.

Hoezeer ons lot verschilt, éen is toch aller eindpaal,

De dood! Hij snijdt al ons wenschen, hopen, bidden af. Wie drijft met hem den spot,

Al was 't leven vaak voor hem een spel!