Sy drinckt oock schatten selfs en rijcke peerels in.

Daer hingh een deftigh paer ontrent haer frissche wangen, Die niemant oyt en sagh als met een diep verlangen,

In water bijster schoon en uytermaten groot,

Een peerel, sonder meer, een peerel wough een loot. Van dees' heeft syder een van haer paruyck genomen, En flucx een vinnigh suer op tafel laten komen,

Dat goot de koningin in seker aerdigh glas,

En stack doen in het vocht het edel zee-gewas.

Daer smolt het schoon juweel: en doen het was ontbonden, En isser anders niet als suyver nat gevonden:

Dit wert in wijn gemenght, en tot een dranck gemaeckt, En 't glijt hun door de keel, eer dat het yemant smaeckt.

Siet daer een grooten schat uyt pracht alleen verslonden, Hoedanigh in het lant niet meer en wert gevonden,

Hoedanigh heden selfs niet een en is bekent,

Soo ver de snelle son haer gulden wagen ment.

Noch isset niet genough. Sy, door verwoede sinnen,

Wil oock een tweeden dronck van nieuwen aen beginnen, Sy tast de peerel aen die haer noch over-bleef,

Die sy oock even doen al med' haer vonnis schreef.

Sy laet al wederom een bitsig'm water brengen;

Maer die haer rechters sijn en wiilent niet gehengen:

En schoon al gaet de vorst iu 't spillen buyten maet,

Noch prijst hy efter niet soo gulden overdaet."

Het langste verhaal in den bundel is de Op-koomste van Rhodopis, een boryerlicke dochter, tot de koninyhlicke kroone. Ook hier noemt de dichter weer eene rij van bronnen, terwijl hij maar van eene enkele gebruik heeft gemaakt. Wij zullen een oogenblik stilstaan bij de kern van het verhaal. In de Geographica van Strabo, een öriekschen aardrijkskundige uit de 1ste eeuw na Christus, leest men in boek XVII, blz. 808: „Men verhaalt, dat, toen Rhodopis zich eens baadde, een arend een van hare sandalen aan hare slavin ontroofde er er mede naar Memphis vloog. Terwijl nu de koning daar in de open lucht recht sprak, kwam de arend vlak boven hem en liet de sandaal op de knieën van den koning vallen. Deze, getrollen door den fraaien vorm van het schoeisel en door

volgens de aanwijzing van een bediende, werd voor haar alleen een glas met azijn geplaatst, dat door zijn zuur parels oplost. In haar ooren droeg zij die zeldzame natuurwonderen. En terwijl Antonius afwachtte, wat zij toch zou doen, nam zij één van de parels uit haar oor, dompelde haar in het glas en dronk dit uit, toen de paiel was opgelost. L. Plancius, die scheidsrechter was bij deze weddenschap, legde zijne hand op de andere parel, toen zij zich gereed maakte met deze op dezelfde wijze te handelen, en verklaarde, dat Antonius het verloren had en dat de gestelde voorwaarde vervuld was."