DE GEBIEDENDE WIJS.

Het voornaamste woord, het hoofdwoord van den zin, is het werkwoord. Zonder werkwoord is geen zin, althans geen grammatische zin, mogelijk..

Elke zin drukt uit eene werkelijkheid of eene niet-werkelijkheid. De eerste, de werkelijkheid, heeft bijna geene; de tweede, de nietwerkelijkheid , heeft vele schakeeringen , en nu zal ieder spreker of schrijver, die zich duidelijk wil uitdrukken , met het hoofdwoord, het werkwoord, zoodanig moeten manoeuvreeren, dat zijne bedoeling goed begrepen wordt.

Eene werking of handeling kan worden voorgesteld als wel of niet werkelijk te geschieden, en dit verschil van voorstelling concentreert zich in het werkwoord, dat enkele eigen en meerdere ontleende of omschrijvende vormen heeft om die voorstellingen uit te drukken.

Men is gewoon die enkele eigen vormen de wijzen van het werkwoord te noemen. Eigenlijk zijn er maar twee wijzen mogelijk: de werkelijkheids wijs en de niet-werkelijkheidswijs, maar daar deze laatste verschillende schakeeringen heeft, zou men ook kunnen spreken van eene wenschende, eene gebiedende, eene voorwaardelijke , eene toegevende, eene onderstellende, eene graadbepalende wijs, enz. Stelt men zich echter op het juiste standpunt, waarop slechts rekening gehouden wordt met de eigen vormen van het werkwoord , dan heeft dit niet meer dan drie wijzen.

Logisch zijn er vele , grammatisch slechts drie wijzen:

a. de indicatief, de aantoonende , niet-af hankelijke , onverbonden , bepaalde wijs;

b. de conjunctief, de aanvoegende, wenschende, afhankelijke , niet-bepaalde, de mogelijkheidswijs;

c. de imperatief, de gebiedende, begeerende, wenschende wijs.

Denken wij aan de verschillende vermogens der ziel, dan zouden

wij kunnen zeggen, dat het ken-, het gevoel- en het begeervermogen zich in deze drie wijzen beurtelings uitspreken.

Om ons tot ons onderwerp te bepalen, laten wij a en b rusten, en merken dan in de eerste plaats op, dat de gebiedende wijs het midden houdt tusschen de beide andere. Zij is eene tot aantoonende