VERSCHEIDENHEDEN.

Eene aanteekening op Huygens.

Gedachten gaen als wind, soo wind gaet als gedachten, Maer wind en volghtse niet.

Huygens, Een wijs Hövelingh, 315—316.

Dr. H. J. Eymael teekent hierbij aan:

„Hier vat H. weer den draad van het verhaal op. De voorgaande overdenkingen zijn den wijzen hoveling door het hoofd gegaan met de snelheid des winds." Tot zoover ben ik het met den Heer E. eens, maar niet als hij laat volgen: „Versta: zoo men zeggen kan, dat de wind zoo snel gaat als de gedachten, even goed lean men zeggen , gedachten gaan zoo snel als de wind, maar wat er uit volgt is geen wind." In alle bescheidenheid: de verklaring van de woorden : Ti Maer wind en volghtse niet", komt mij wel wat gezooht voor en niet in overeenstemming met hetgeen de dichter laat volgen ; terwijl H. in regel 315, tweede helft, eene van die waarheden zou uitgesproken hebben, die men wel met koeien pleegt te vergelijken.

Mag ik er eene andere verklaring tegenover stellen ? In reg. 210 211 heeft de dichter verhaald, hoe de wijze hoveling eene uitdaging thuis krijgt. Daarna deelt H. mede, wat er in het hoofd van den uitgedaagde omgaat. Dat is héél wat: bijna honderd regels zijn er noodig om 't ons te vertellen (reg. 219—314). Nu zal de lezer denken: de man die de uitdaging heeft moeten overbrengen, zal zijn geduld wel verloren hebben, zoolang heeft hij moeten wachten! De dichter begrijpt dit en zegt daarom:

Gedachten gaen als wind, soo wind gaet als gedachten,

Maer wind en volghtse niet: de Bode schijnt te wachten Die 't moorder Briefken braght, maer 't dunckt den Bode niet, Soo spoedigh komt hem voor dit mondelingh bedied:

„Gaet, vriend," enz.

Wat wordt nu hiermede bedoeld? Mij dunkt het volgende:

Gedachten zegt de dichter — gaan zoo snel als de wind. Neen zoo valt hij zich in de rede — dat zou alleen waar zijn, als de wind even snel ging als de gedachten, maar dat is het geval niet: gedachten gaan zóó snel, dat de wind ze niet kan volgen en