alleen is het drijven in bovengenoemde richting m. i. moeilijk overeen te brengen met het hooge belang, vooral ook de vormende waarde , welke ik aan eene gezette beschouwing van onze taalvormen en zinswendingen blijf toekennen, het is mij bovendien, juist in onze dagen, raadselachtig. Terwijl de natuurwetenschappen zich nooit ofte nimmer meer tevreden stellen met de beantwoording der vraag: wat er is, maar steeds weer en telkens met meer aandrang vragen: hoe het geworden is, wil men, althans voor de school, van deze methode geheel of gedeeltelijk afstand doen, waar het de hoogst verheven uiting van den menschelijken geest, zijne taal, het echte teeken van mensch-zijn, geldt. Zeer terecht zegt Den Hertog — en hiermede komen we tot het boek in kwestie — aan het slot van zijn derde stuk : „de waarneming van de taal in haar tegenwoordig stadium van ontwikkeling is steeds het uitgangspunt geweest; de historische bijzonderheden hebben slechts gediend , om die waarnemingen bij te lichten." Alleen hoop ik, dat er nog altijd zjjn, wien dit laatste „slechts" maar half voldoet, wijl het den lezer zou kunnen verleiden tot het denkbeeld, dat die historie van het verschijnsel maar eene onbeduidende bijzaak is; die meenen, dat de beschouwing van taalvormen in hun vroeger uiterlijk ook nog een ander nut heeft, dan alleen het juist verstaan, hetwelk er het gevolg van moet zijn, nl. het goed en gemakkelijk begrijpen onzer letterkundige producten, die ongeoefenden telkens doen struikelen over oude vormen , woorden, zinswendingen, en wat niet al. Of is de nieuwe richting niet soms bezig, door de geringschatting, die ze voor de gezette studie der grammatica kweekt, eenen scheidsmuur te helpen optrekken tusschen nu en vroeger, eenen scheidsmuur, die eene hindernis van beteekenis zal blijken, als het oog zich richt naar de schatten , door de vaderen met zooveel zorg verzameld, de vaderen, die litterair zooveel hooger stonden dan wij ?

Ongetwijfeld heeft de nieuwe taalbeweging, hoe onvruchtbaar dan voor het aanmoedigen van de studie der grammatica, ook hare goede zijde. Er is inderdaad veel, dat herziening en wijziging behoeft. Zelfs dienen enkele hoofdstukken op geheel nieuwen grondslag te worden opgetrokken , een arbeid, die niet door den eerste den beste moet worden ter hand genomen. Hiervoor nu lijkt mij Den Hertog, die „niet uit vleilusts ïjdelheen" van hooggeachte zijde een tweede Te Winkel is geprezen, juist de man. Zooals hij zelve in 't voorbericht vermeldt, is de te late verschijning alleen een