Op 't Hoedjes maeckcn.

Beleefde Maegden kom , en helpme kransjes gieren,

Op dat dit Jeughdigh Lijck sijn laetste eer geniet.

Vlecht Palm en Roos'mereyn, en Roos en Angelieren,

Na 'toude Landts-gebruyck, dat ons de plicht gebiedt.

Laat ons een Roosen-hoed, van blom en kruyen meng'len,

Ey! hecht de Lovertjes , de Zon , en silv're Maan,

En Scheepjes, Leiyen, de Star, en blinkend' Eng'len

Ruytertjes, Pissebed , aen roos en palm-blaen,

Dat hoedtje giert het hooft, wie sal het Doodt-kleet gieren ?

Met strick van palm en kruyt, en stroyen 't silv're zant Op't geur'ge Roosmereyn, volmaeckte lieve Dieren,

Ey! plant dit Ruyckertjen , in d'afgeleefde handt.

Nu heeft dit versche Lijck sijn laetste lijf-gieraet.

Heb danck, beleefde Jeught, de zegen steun u staet.

BI. 200 aant. 7. Den heer Leopold zou ik hier gaarne verwijzen naar Oudemans YII, 655, die eenige plaatsen, waar dit vletten voorkomt, opgeeft.

BI. 201 reg. 9. Me dunkt bier diende eene verklaring te staan van wel gedaen, dat op deze plaats niet gelijk is aan ons welgedaan d. i. goed doorvoed. Daar heeft Vondel in den voorafgaanden regel al genoeg van gezegd. We moeten dit woord dan ook opvatten in de beteekenis van schoon, wel gevormd; mnl. wel (wale) gedaen (zie Unl. Wdb. II. 1032).

BI. 203 aant 4: „uytgekipt, lett. door eene kip of pik met den snavel in de gelegenheid gesteld uit het ei te kruipen, — uitgebroed, geboren." Het komt me voor, dat deze aant. onjuist is, daar de vogels niet door een kip of pik in de gelegenheid gesteld worden om uit het ei te kruipen , doch zelf de schaal stuk pikken. In het Mnl. bestaat een werkw. kippen, broeden, uitbroeden, hetzelfde werkwoord dat wij in uitkippen aantreffen en dat wij in deze Bloemlezing vinden op bl. 207 „(de zwaan) kipt haere eiers." Dit kippen behoort bij een stam kipp, die transitief opgevat kerven, snijden, doen barsten , baren , en intransitief openbarsten, geboren worden kon beteekenen, zooals blijkt uit eng. to chip, uithouwen, uitsnijden, de eierschaal doorpikken en het Westphaalsch ütkippen, uitbotten, dial. duitsch kippe, ooi en 't vlaamsch kippe, pasgeboren kalf

Het hier bij Vondel voorkomende (uit)kippen behoort bij de eerste groep en beteekent dus eigenlijk het openpikken van de eierschaal door den jongen vogel, vervolgens geboren worden, en in de tran-