en de daarmede in verband staande voegwoorden en bijwoorden. Deze verwarring is zoo algemeen , dat men geen boek of krant op kan nemen , zonder er al spoedig en herhaaldelijk op te stuiten. Een sterk bewijs, hoezeer het gevoel voor het verschil in beteekenis dezer woorden verstompt is, is het volgende :

„Dezelfde reden , waarom hij in den afgeloopen nacht nauwelijks de oogen had kunnen luiken, was ook oorzaak, dat hij dezen ochtend minder aandacht schonk dan ooit (1. minder aandacht dan ooit schonk) aan het kloosterachtige zijner omgeving" (Lidewyde I, 151/2).

Wanneer men niet kan slapen, dan heeft dit een oorzaak, en als men weinig aandacht aan iets schenkt, dan doet men dit om een of andere reden. Huet had dus eerst van een oorzaak en later van een reden moeten spreken , tenzij hij de voorkeur gegeven had aan een constructie als deze: Hetzelfde, dat hem in den afgeloopen nacht bijna, voortdurend uit den slaap had gehouden , deed hem nu minder aandacht dan ooit schenken aan het kloosterachtige zijner omgeving.

Tot de bedoelde verwarring kunnen verschillende oorzaken hebben samengewerkt: le. kan zoowel doordat als omdat door daar vervangen worden , 2e. zijn er vele gevallen, waarin de begrippen oorzaak en reden elkander zeer naderen. Nemen -wij bijv. de volgende reeks zinnen:

„Gij hebt een boek gelezen. Het was het werk van een kunstenaar , een dichter. Doch dit was niet het beste er van. Niet daarom was het een goed boek. Het was een goed boek, omdat het de openbaring was van een groot stylist, een scherpzinnig opmerker . . . ." (N. v. d Dag).

Schrijven wij daarvoor in de plaats: Niet daarom was het een goed boek te noemen. Gij vondt het een goed boek, omdat enz., dan is de zaak gezond, want dan heeft de (objectieve) waarheid voor een (subjectief) oordeel plaats gemaakt; wat oorzaak was, is dus reden geworden, en toch maakt de redeneering zoo goed als denzelfden indruk. Dergelijke zinnen zijn:

„Wel zijn ds. Sotinema en zijn dochter Kinske twee onverzettelijke stijfhoofden , maar beiden verwerven onze achting (1. beiden schenken wij onze achting), omdat beider onverzettelijke wil in karaktervastheid wortelt" (Spectator).

„Van onze eerste kindsheid tot in onzen ouderdom zijn wij voort-

\