onderscheiding van de voorzetsels en de voegwoorden.

De tafel, waarbij ik zit, waarbijbijwoord, omdat, leeren de spraakkunsten, w a a r b ij eene bijwoordelijke bepaling is, hoewel het naar de beteekenis een voornaamwoord is, door een voorzetsel geregeerd; maar ook wordt waarover in: de vraag, waarover ik nadenk , een b ij w o o r d genoemd , terwijl het toch en naar den dienst — 't is een oorzakelijk voorwerp — èn naar de beteekenis tot de voornaamwoorden behoort. In dit geval let men dus noch op den dienst, noch op de beteekenis, maar — misschien — op den vorm.

Treurig, niet waar ? — inconsequentie hier, inconsequentie daar; en 't is een hopeloos pogen in deze wanorde orde te brengen, zoo men niet bij de verdeeling van één standpunt uitgaat, 't Is mij dan ook een raadsel, hoe een zoo scherpzinnig man, als Den Hertog, kan schrijven, dat, daar èn de dienst èn de beteekenis der woorden den grondslag uitmaken van hunne onderscheiding in tien soorten van rededeelen, elke definitie van eene woordsoort uit twee deelen moet bestaan ; neen — uit het feit, dat in onze tegenwoordige grammatica s bij de onderscheiding der woordsoorten op de beteekenis en den dienst beide wordt gelet, volgt niet, dat elke definitie tweeledig moet zijn, maar dat het een onbegonnen werk is, de woordsoorten te definieeren, de woorden te groepeeren, zonder met de logica overhoop te liggen. — Maar, heb ik mij wel eens afgevraagd, zou T e r w e y, als hij schrijft, dat de woorden deels naar hunne beteekenis, deels naar den dienst, dien zij verrichten, in tien soorten verdeeld worden, wel bedoelen, dat men bij één en hetzelfde woord op tweeërlei zaken moet letten: of zou hij niet veeleer willen zeggen, dat men bij de eene woordsoort moet letten op de beteekenis, bij eene andere op den dienst, 'k Ben te eerder geneigd, dit te gelooven, zoo ik de definities , die T e r w e y geeft, nader beschouw. Die van de zelfstandige naamw., bijvoeglijke naam w., voorn w., tel w., 1 i d w. en w e r k w. omschrijven de beteekenis dezer woorden, terwijl die van de bijwoorden, voorzetsels, en voegwoorden den dienst dezer rededeelen te kennen geven.— Is deze gissing juist, dan wordt de zaak echter niet veel beter, maar wellicht nog hopeloozer. — Wat zou men van eene indeeling der bewoners van ons vaderland zeggen, waarbij de een ingedeeld werd naar zijne afkomst, de ander naar het kerkgenootschap, waartoe hij behoort? b.v.

Noord en Zuid, 20e Jaargang. 21